DE GEWIJZIGDE REGELING INZAKE WOONRESERVEGEBIEDEN IN VLAANDEREN

Op 24 mei 2023 keurde het Vlaams Parlement het Decreet Woonreservegebieden goed. De regeling om zogenaamde woonsreservegebieden aan te snijden tot 2040 wordt grondig gewijzigd om de langetermijndoelstellingen van de bouwshift mee te realiseren.

Deze nieuwe regeling maakt gebruik van de algemene verzamelterm ‘woonreservegebieden’. Hieronder vallen de gekende woonuitbreidingsgebieden, maar ook een aantal gebieden die destijds een specifiek gewestplanvoorschrift kregen zoals reservegebied voor woonwijken, woonreservegebied en woonaansnijdingsgebied.

Concreet zal het niet meer mogelijk zijn om onbebouwde gronden in woonreservegebied aan te snijden via een principieel akkoord of via een rechtstreekse vergunningsaanvraag voor verkavelingen of groepswoningbouw. Er kan slechts een vergunning worden verleend om woonreservegebied te ontwikkelen mits het voorhanden zijn van (i) een gemeentelijk, provinciaal of gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan of (ii) een vrijgavebesluit door de gemeenteraad. Deze laatste optie is nieuw.

Het vrijgavebesluit kan door de gemeenteraad, op initiatief van het college van burgemeester en schepenen, worden genomen om te beslissen tot vrijgave van een deel of het gehele woonreservegebied. Iedere houder van een zakelijk recht op één of meerdere gronden in woonreservegebied of zijn gevolmachtigde, kan het college verzoeken om dit initiatief te nemen door middel van een overleg over het beoogde project. Het college beslist vrij om al dan niet het initatief voor de vrijgave op te starten.

Het gemeentelijke vrijgavebesluit kan pas definitief worden vastgesteld na het doorlopen van een procedure met openbaar onderzoek en adviezen. De gemeenteraad zal de voorwaarden bepalen voor een ruimtelijk kwalitatieve ontwikkeling van het vrijgegeven gebied en kan hierbij diverse lasten opleggen. Deze lasten zullen overgenomen worden in de uiteindelijk omgevingsvergunning voor de ontwikkeling van het vrijgegeven gebied.

Voor gronden in woonreservegebied waarvoor op 1 januari 2040 geen gemeentelijk vrijgavebesluit is genomen en die geen herbestemming hebben gekregen via een ruimtelijk uitvoeringsplan, zal de Vlaamse Regering uiterlijk op 31 december 2043 een ruimtelijk uitvoeringsplan waarin het gebied begrepen is, definitief vaststellen.

Deze nieuwe regelgeving treedt 10 dagen na publicatie van het decreet in het Belgisch Staatsblad in werking. Aangezien het decreet nog gepubliceerd moet worden in het Belgisch Staatsblad, is nog geen concrete datum van inwerkingtreding gekend.

Voor verdere vragen of bijstand kan u steeds terecht bij het team omgevingsrecht van Astrea.

Wat mag u volgens de GDPR (niet) communiceren over een ex-werknemer?

Recent heeft de gegevensbeschermingsautoriteit (de GBA) zich opnieuw uitgesproken over een communicatie die een werkgever via het intranet had gericht aan zijn personeel met betrekking tot het vertrek van een werkneemster. De werkgever deelde mee dat de arbeidsovereenkomst onmiddellijk was beëindigd door de werkgever.

De betrokken werkneemster nam hier aanstoot aan. Zij vond dat deze mededeling de schijn wekte dat zij zou zijn ontslagen wegens dringende reden.

De GBA gaf de betrokken werkneemster gelijk. De GBA bevestigde dat een werkgever rechtsgeldig kan communiceren over het vertrek van een werknemer en het moment van vertrek. De Algemene Verordening Gegevensbescherming (GDPR) biedt hiertoe een rechtmatige grondslag.

Echter, de vermelding dat de werkgever haar had ontslagen, alsook de vermelding van een onmiddellijk vertrek, ging volgens de GBA verder dan nodig om het doel te bereiken. Persoonsgegevensverwerking moet immers minimaal zijn.

De werkgever kreeg een waarschuwing van de GBA en diende de mededeling te corrigeren.

Kortom: Indien u het vertrek van een werknemer wenst mee te delen aan uw personeel, dan beperkt u zich best tot het hoogstnoodzakelijke: de naam van de werknemer en de datum van vertrek.

Ditzelfde geldt ook wanneer de werkgever bijv. in een out-of-office bericht de uitdiensttreding van een ex-werknemer meedeelt aan derden.

MiCA will make its mark: EU-parlement stemt voor een eerste alomvattende cryptowetgeving

Op 20 april 2023 heeft het Europees Parlement plenair gestemd over de goedkeuring van de Markets in Crypto-Assets (MiCA) verordening, de weg openleggend voor een eerste alomvattend wettelijk kader voor crypto-assets. Als onderdeel van het Digital Finance package moet de verordening “ervoor zorgen dat de wetgeving van de Unie inzake financiële diensten klaar is voor het digitale tijdperk en bijdraagt tot een economie die klaar is voor de toekomst en werkt voor de mensen, onder meer door het gebruik van innovatieve technologieën mogelijk te maken”.

Het MiCA vertaalt deze digitale toekomst in het vooropstellen van vier essentiële doelstellingen, namelijk: a) het bieden van rechtszekerheid door een juridisch kader te scheppen voor crypto-assets die nog niet door de bestaande wetgeving inzake financiële diensten worden beschermd; b) het instellen van een veilig en evenredig kader ter ondersteuning van innovatie en eerlijke concurrentie om de ontwikkeling van crypto-assets te bevorderen; c) het neerleggen van de benodigde fundamenten inzake consumentenbescherming, bescherming van beleggers en marktintegriteit, rekening houdend met de risico’s die aan crypto-assets verbonden zijn; en tot slot d) de financiële stabiliteit handhaven en voldoende waarborgen bieden om potentiële risico’s aan te pakken.

Ondanks de reeds zeer ambitieuze doelstellingen worden niet alle crypto-assets aan de MiCA-verordening onderworpen. Met name non-fungible tokens (NFT’s) en security tokens die onder MiFID als financieel instrument kwalificeren, vallen niet onder de verordening. E-money tokens, asset-referenced tokens en utility tokens daarentegen vallen wel onder het toepassingsgebied van de MiCA-verordening.

De MiCA is van toepassing op natuurlijke en rechtspersonen die deelnemen aan de uitgifte en het aanbieden van en de handel in crypto-assets, alsook op aanbieders van diensten op die markten, en stelt een nieuwe reeks regels vast op basis van het type en de classificatie van de crypto-assets. De opgelegde vereisten hangen af van deze indeling en hun belang.

Een interessante en ongetwijfeld zeer belangrijke innovatie voor de internationale cryptopraktijk is de invoering van een Europees paspoort voor aanbieders van cryptodiensten die hun assets binnen de EU willen verspreiden. Met dit paspoort kan een aanbieder zijn activiteiten in de hele EU uitbreiden zonder aanvullende vergunningen te hoeven verwerven.

De goedkeuring van de MiCA-verordening is bijna voltooid. Als laatste horde is een formele stemming door de Raad gepland op 16 mei 2023, waarna de MiCA-verordening zal worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de EU. De inwerkingtreding is gepland in juni 2024 voor uitgevers van ART’s, EMT’s en CA’s en in december 2024 voor aanbieders van crypto-assets.

Aarzel niet contact op te nemen met Dieter Veestraeten indien u vragen heeft of meer informatie wenst over het regelgevend kader voor crypto-assets (dve@astrealaw.be).

De forfaitaire verplaatsingsvergoeding wordt voortaan geïndexeerd op kwartaalbasis

Vaak ontvangen werknemers voor professionele verplaatsingen met hun eigen wagen een kilometervergoeding, die gebaseerd is op de forfaitaire kilometervergoeding van federale ambtenaren voor de verplaatsingen met hun persoonlijk motorvoertuig voor beroepsdoeleinden.

Deze kilometervergoeding wordt regelmatig geïndexeerd.

Op 16 november 2022 werd een koninklijk besluit (van 10 november 2022) gepubliceerd waarmee de kilometervergoeding retroactief werd herzien van 1 maart 2022 tot 30 juni 2022. De vergoeding werd bepaald op 0,4020 EUR/km. Vanaf 1 juli 2022 bedroeg dit 0,4170 EUR/km.

Voortaan wordt het bedrag van de kilometervergoeding ook elk kwartaal herzien, in plaats van één keer per jaar. Op deze wijze heeft de wetgever ervoor gezorgd dat sneller wordt ingespeeld op de schommelingen in de brandstofprijzen.

Vanaf 1 april 2023 tot en met 30 juni 2023 wordt het bedrag van de kilometervergoeding bepaald op 0,4246 EUR/km.

In de private sector is de werkgever in principe vrij om het bedrag van de kilometervergoeding te bepalen. Heel vaak zijn er sectorbepalingen, of bestaat er een cao, reglement of gebruik in de onderneming, die de vergoeding voor ambtenaren (inclusief de indexering) als referentie nemen. Bijgevolg moet ook die kilometervergoeding dan ook per kwartaal worden geïndexeerd.

In sommige sectoren verwijzen de cao’s naar het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling over reiskosten. Dit koninklijk besluit voorziet nog steeds een jaarlijkse indexatie.

Deze forfaitaire kostenvergoeding is een netto bedrag, vrij van RSZ-bijdragen en bedrijfsvoorheffing.

Voor meer informatie kan u hier terecht.

Dieter Veestraeten geciteerd in artikel @De Tijd

Onze collega’s Dieter Veestraeten en Thomas Charon schreven er 3 weken geleden al over: de FSMA
besliste toen om strengere maatregelen in te voeren om de consument adequaat te informeren en om
de onbekende risico’s in verband met virtuele valuta’s aan te pakken.

Het vorige artikel kan u hier lezen.

Ook De Tijd pikte deze nieuwe regelgevingen op en wijdde er vandaag een artikel aan in de krant,
hiervoor gebruikte ze het volgende citaat van Astrea-advocaat Dieter: “Ik vrees dat nogal wat
cryptobedrijven zich onvoldoende hebben voorbereid op de regelgeving.”

Zo kunnen cryptohandelsplatformen vanaf nu bijvoorbeeld aansprakelijk gehouden worden als klanten
door hun toedoen cryptomunten verliezen.

Deze en meer regels werden vastgelegd door MiCa, een nieuw regelgevend kader voor de cryptosector.

Meer weten over dit onderwerp? Klik hier om het volledige artikel van De Tijd te lezen.

De attentieplicht en de relativiteitseis doorstaan de toets van het grondwettelijk hof niet

Sinds 24 juni 2021 kan in procedures voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen en het Handhavingscollege de schending van een norm of algemeen rechtsbeginsel (die niet de openbare orde raken) slechts worden ingeroepen indien voldaan is aan de volgende drie vereisten:

  • – De vereiste van belangenschade, die voordien reeds bestond, houdt in dat de verzoekende partijen de schending van een norm of algemeen rechtsbeginsel niet kunnen inroepen indien zij door deze schending niet benadeeld worden.
  • – De relativiteitseis houdt in dat het bestuursrechtcollege kan beslissen om een middel niet ten gronde te behandelen omdat de norm of het algemeen rechtsbeginsel waarvan de schending wordt aangevoerd kennelijk niet strekt tot de bescherming van de belangen van de verzoekende partij.
  • – De attentieplicht houdt in dat verzoekers de onwettigheid reeds op het meest nuttige ogenblik in de bestuurlijke procedure moeten opwerpen. Wanneer de verzoeker hieraan kennelijk heeft verzuimd, kan hij zich niet meer op de onwettigheid beroepen tijdens het jurisdictioneel beroep.

In haar arrest van 11 april 2023 heeft het Grondwettelijk Hof zich uitgesproken over deze vereisten in navolging van het verzoek tot nietigverklaring dat werd ingesteld door verschillende natuurlijke personen, milieuverenigingen en de Orde van Vlaamse Balies.

Onder verwijzing naar haar eerder arrest van 5 juni 2018 (nr. 87/2018) wijst het Grondwettelijk Hof de kritiek tegen de vereiste van belangenschade af als ongegrond. Deze vereiste blijft dus gelden.

De relativiteitseis overleeft de toetsing door het Grondwettelijk Hof evenwel niet.

Het Grondwettelijk Hof meent samengevat dat de relativiteitseis in combinatie met het algemene belangenvereiste (“belang bij het beroep”) en de vereiste belangenschade (“belang bij het middel”) niet redelijk verantwoord is.

Ook de attentieplicht wordt vernietigd aangezien deze inhoudt dat burgers onverwijld alle juridische problemen moeten kunnen identificeren en signaleren, hetgeen in de meeste gevallen tot gevolg zal hebben dat zij zich vanaf het begin van de bestuurlijke fase reeds moeten laten bijstaan door een advocaat.

Het Hof benadrukt de zorgvuldigheidsplicht van het bestuur en de middelen waarover het bestuur, in tegenstelling tot de burger, beschikt om onregelmatigheden te identificeren en recht te zetten. Het is volgens het Hof niet te verantwoorden dat de zorgvuldigheidsplicht van de overheid zou worden omgezet in een zorgvuldigheidsplicht van de burger.

Dit arrest maakt de toegang tot de Raad voor Vergunningsbetwistingen en het Handhavingscollege opnieuw soepeler.

Voor verdere vragen of bijstand kan u steeds terecht bij het team omgevingsrecht van Astrea.

Moet een werknemer nog een medisch attest voorleggen?

Vrijstelling

Sinds 28 november 2022 zijn werknemers tot driemaal per jaar vrijgesteld van het voorleggen van een medisch attest voor de eerste dag van arbeidsongeschiktheid (wet van 30 oktober 2022 houdende diverse bepalingen inzake arbeidsongeschiktheid; nieuw artikel 31, §2/1 Arbeidsovereenkomstenwet van 3 juli 1978).

De ingevoerde vrijstelling geldt zowel voor een arbeidsongeschiktheid van één dag als voor de eerste dag van een langere periode van arbeidsongeschiktheid.

Deze vrijstelling is optioneel voor de werknemer. De werknemer kan ervoor opteren om voor de eerste dag van zijn arbeidsongeschiktheid een medisch attest voor te leggen om alzo een van zijn drie jaarlijkse vrijstellingen te behouden voor een andere arbeidsongeschiktheid.

De vrijstelling doet geen afbreuk aan de verplichting van de werknemer om zijn werkgever onmiddellijk op de hoogte te brengen van zijn arbeidsongeschiktheid.

Andere verblijfplaats?

Indien de werknemer niet op zijn gewoonlijke verblijfplaats verblijft tijdens deze eerste dag van arbeidsongeschiktheid, dient hij zijn werkgever het tijdelijk ander adres ook onmiddellijk mee te delen. Zo heeft de werkgever nog altijd de mogelijkheid om de arbeidsongeschiktheid te controleren. Immers, ook op een ziektedag waarvoor de werknemer geen attest dient te bezorgen, kan de werkgever een controlearts sturen.

Afwijking mogelijk voor kleine ondernemingen – Wijziging arbeidsreglement

Ondernemingen die minder dan 50 werknemers tewerkstellen op 1 januari van het kalenderjaar waarin de arbeidsongeschiktheid zich voordoet, kunnen van de nieuwe regeling afwijken door in het arbeidsreglement (of in een CAO) te bepalen dat een medisch attest verplicht blijft voor iedere afwezigheid.

De FOD WASO meent dat de werkgever hiertoe het arbeidsreglement moet wijzigen (of een nieuwe CAO moet sluiten) zodat dat het duidelijk is dat de werkgever afwijkt van voornoemde vrijstelling. Een verplichting in een bestaand arbeidsreglement (of CAO) om een medisch attest voor te leggen volstaat dus niet.

De (kleine) werkgever, die wenst af te wijken van de vrijstelling, dient best zo snel mogelijk de nodige stappen te ondernemen om het arbeidsreglement te wijzigen (via de wettelijke procedure).

De afwijking dient niet ieder jaar opnieuw vastgelegd te worden. Indien de afwijking is vastgelegd en de onderneming zou de grens van 50 werknemers overschrijden (op 1 januari van het betrokken kalenderjaar) dan wordt er geen rekening meer mee gehouden.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met het team arbeidsrecht.

De consument beter beschermd tegen onredelijke woeker

– weldra invoeging nieuw boek XIX “Schulden van de consument” in het Wetboek Economisch Recht.

Dit nieuwe boek geeft een juridisch kader aan en actualiseert de minnelijke invordering van schulden van de consument door een schuldeiser of door een derde (B2C). Het heeft als doel om onredelijke schadebedingen te verbannen die in het verleden leidde tot woekerinteresten, kosten en/of bijkomende vergoedingen die niet in verhouding stonden met de schade die de onderneming in feite leidde door het niet tijdig betalen van de consument.

Er zijn voornamelijk drie belangrijke peilers waar in de toekomst rekening mee moet worden gehouden:

– Er moet in eerste instantie een verplichte kosteloze herinnering worden gestuurd aan de consument

– Vervolgens is er een wachttermijn van 14 dagen alvorens eventuele sancties vanwege laattijdige betaling mag worden toegepast

– Er wordt een duidelijk plafond opgenomen voor schadebedingen

Voor meer vragen hierover kan u terecht bij Julie Wouters.

De arbeidsdeal: hoe staat het met uw opleidingsplan?

Ondernemingen met 20 of meer werknemers moeten vanaf nu vóór 31 maart van elk kalenderjaar een opleidingsplan opstellen met bijzondere aandacht voor bepaalde risicogroepen (50-plussers, werknemers van buitenlandse afkomst en personen met een handicap).

Vóór 15 maart moet u dit plan ook voorleggen aan de ondernemingsraad, de vakbondsafgevaardigden of bij gebreke daaraan, de werknemers zelf.

De wet bepaalt dat dit plan binnen de maand na de inwerkingtreding (dus tegen 30 april) moet worden meegedeeld aan de door de koning aangewezen ambtenaar. Op dit ogenblik is dit echter nog niet gebeurd.

Niettemin dienen de betrokken werkgevers hun opleidingsplan tegen 31 maart wel klaar te hebben.

Wenst u meer informatie hierover, dan kan u terecht bij het team arbeidsrecht van Astrea.

“Boete dreigt voor 474 bedrijven met te veel langdurig zieke werknemers” – Onvoldoende preventie

Zeer recent hebben een aantal kwaliteitskranten gemeld dat bedrijven met te veel langdurig zieke werknemers een boete riskeren. De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid zou al een waarschuwingsbrief hebben gezonden aan 474 bedrijven. Het gaat voornamelijk om schoonmaakbedrijven, woonzorgcentra en ziekenhuizen.

In feite gaat het niet om een boete (strafrechtelijk of administratief), maar wel om een bijkomende “responsabiliserings-”kwartaalbijdrage die bedrijven verschuldigd zijn boven op andere RSZ-bijdragen, indien de graad van ziekte/invaliditeit binnen de onderneming een bepaalde drempel overschrijdt.

Deze maatregel moet werkgevers aanzetten om niet te berusten in de langdurige arbeidsongeschiktheid van haar werknemers. Omdat de werknemer na de eerste 30 dagen gewaarborgd inkomen een arbeidsongeschiktheidsuitkering krijgen ten laste van de staat, wordt de werkgever weinig of niet aangemoedigd om langdurig arbeidsongeschikte werknemers te heractiveren.

Werkgevers met gemiddeld 50 of meer werknemers zullen een extra bijdrage moeten betalen aan de RSZ indien zij een “bovenmaatse instroom” hebben van werknemers die in invaliditeit treden. Invaliditeit is een arbeidsongeschiktheid van meer dan één jaar.

Deze bovenmaatse instroom wordt bepaald aan de hand van twee ratio’s, beschouwd over vier refertekwartalen. Er moeten minstens drie werknemers in invaliditeit zijn getreden.

De bijdrage bedraagt 0,625% van het totaal van de brutolonen aangegeven aan de RSZ in het kwartaal voorafgaand (Q-1) aan het kwartaal waarin de bovenmaatse instroom van invaliditeit zich heeft voorgedaan (Q).

De RSZ zal werkgevers proactief melden wanneer de graad van invaliditeit binnen de onderneming ongunstig evolueert. De eerste 474 bedrijven kregen alvast een waarschuwing.

Deze regeling is van toepassing op de periodes van arbeidsongeschiktheid die aanvingen vanaf 1 januari 2022 (dus invaliditeit vanaf 1 januari 2023).

De eerste inning van deze responsabiliseringsbijdrage zal pas gebeuren vanaf het tweede kwartaal van 2023, onder meer omdat de evaluatie van de instroom gebeurt aan de hand van vier refertekwartalen (vanaf 2022).

Klik hier voor het artikel uit De Tijd of De Standaard.

Denk tijdig aan de aanpassing van uw statuten aan het nieuwe wetboek van vennootschappen en verenigingen!

Hebt u een vennootschap opgericht voor 1 mei 2019? Dan zijn de statuten van uw vennootschap mogelijk nog niet aangepast aan het nieuwe Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV). U heeft tijd tot uiterlijk 31 december 2023 om de statuten aan te passen aan het WVV.

Hieronder vindt u een beknopt overzicht van de verschillende procedures en formaliteiten.

I. Aanpassing van uw statuten aan het WVV

Het WVV trad op 1 mei 2019 in werking, zodat nieuwe vennootschappen opgericht sedert 1 mei 2019 onmiddellijk aan de nieuwe vennootschapsregels moesten voldoen.

Vennootschappen opgericht voor 1 mei 2019 hebben tijd tot 31 december 2023 om hun statuten aan te passen aan het WVV, al zijn de dwingende bepalingen van het WVV sedert 1 januari 2020 ook van toepassing op deze vennootschappen.

Indien uw vennootschap de vorm van een NV, BV (voormalig BVBA), VOF (voormalig V.O.F.), CommV of CV (voormalige CVBA) aanneemt en niet dient omgezet te worden naar een andere door het WVV erkende vorm, dan volstaat een gewone statutenwijziging.

Dergelijke statutenwijziging zal in de meeste gevallen goedgekeurd moeten worden bij authentieke akte voor uw notaris. In het geval dat uw vennootschap de vorm van een Maatschap, VOF of CommV heeft die bij onderhandse akte werd opgericht, volstaat echter de statutenwijziging bij onderhandse akte.

II. Omzetting van uw vennootschap naar en door het WVV erkende vennootschapsvorm

Indien uw vennootschap de vorm aanneemt van een Commanditaire vennootschap op aandelen of een coöperatieve vennootschap met beperkte of onbeperkte aansprakelijkheid (die niet aan de voorwaarden van de nieuw ingevoerde CV voldoet), dient deze omgezet te worden naar een door het WVV voorgeschreven rechtsvorm. Concreet wordt:

– de CommV op aandelen omgezet naar een NV met een enige bestuurder;

– de coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid omgezet naar een VOF;

– de coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die niet aan de definitie van coöperatieve vennootschap in artikel 6:1 van het
WVV beantwoordt, omgezet naar een BV.

Deze omzetting vereist een statutenwijziging, en in de gevallen bepaald bij wet tevens de voltooiing van de procedure zoals omschreven in Boek 14 van het WVV.

III. Sanctionering

Indien uw vennootschap haar statuten niet heeft aangepast of niet werd omgezet naar een door het WVV voorgeschreven vennootschapsvorm per 1 januari 2024, zal deze van rechtswege worden omgevormd naar de meest aansluitende rechtsvorm. Merk op dat dergelijke automatische omzetting niet de meest opportune keuze voor uw vennootschap uitmaakt. Bovendien bestaat de kans dat u bepaalde opportuniteiten van het nieuwe WVV niet kan benutten omdat uw statuten nog opgesteld zijn conform de oude vennootschapsregels (onder meer op het vlak van digitalisering en flexibilisering).

Bovendien bent u in dat geval wettelijk verplicht als bestuurder de algemene vergadering bijeen te roepen om de statuten ten laatste binnen een termijn van zes maanden (uiterlijk 30 juni 2024) aan te passen. Indien u nalaat dit te doen, bent u als bestuurder persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk voor de schade geleden door de vennootschap of een derde.

Indien uw statuten nog moeten aangepast worden aan het WVV, wacht dan niet te lang om dit aan te pakken.

Astrea staat u graag bij in het proces om uw statuten te moderniseren en tijdig aan te passen aan de nieuwe vennootschapsregels. Contacteer uw vaste contactpersoon voor een offerte op maat.

NEWSFLASH: sterke stijging van de wettelijke interestvoeten

De steilste inflatieklim ooit laat zich ook voelen in de Belgische wettelijke interestvoeten. Vanaf 1 januari 2023 zijn zowel de gewone wettelijke interestvoet als deze van toepassing in handelstransacties fors gestegen.

De gewone wettelijke interest bedraagt thans 5,25%, terwijl deze begin 2022 nog verlaagd werd van 1,75% naar 1,50% (Algemene administratie van de Thesaurie – Mededeling over de wettelijke interestvoet, BS 31 januari 2023, 15059).

Ook de interestvoet in handelstransacties volgt dezelfde tendens: deze stijgt van 8% naar 10,50%. Deze nieuwe rentevoet zal eveneens kortelings worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

Het niet naleven van (overeengekomen) betalingstermijnen kan dus leiden tot hoogoplopende bijkomende kosten. Als schuldenaar is het dan ook des te belangrijk deze termijnen na te leven.

Langs de andere kant biedt deze recente wijziging voor ondernemingen de gelegenheid om de gehanteerde algemene voorwaarden (zowel in B2B- als B2C-relaties) te laten nakijken. Niet alleen deze aangepaste interestvoeten, maar ook andere (wets)wijzigingen, zoals de inwerkingtreding van het nieuw verbintenissenrecht (Boek 5 BW), hebben immers mogelijks een belangrijke impact op uw algemene voorwaarden.

Voor meer informatie kan u terecht bij: Marc Van Looveren, Ruud De Houwer, Cato Van Straeten en Gorik Orbie.

Zaterdag blijft dan toch een werkdag

Op 24 oktober 2022 brachten wij u op de hoogte van het volgende: Als gevolg van de invoering van het Nieuwe Burgerlijk Wetboek (artikel 1.7. van Boek 1) zou vanaf 1 januari 2023 zaterdag niet meer beschouwd worden als een werkdag voor de berekening van termijnen.

Dit nieuws was voor het arbeidsrecht erg relevant, bijvoorbeeld voor de driewerkdagentermijn binnen dewelke een ontslag om dringende reden dient te worden gegeven, alsook voor de driewerkdagentermijn binnen dewelke de dringende reden moet worden meegedeeld aan de werknemer. Tot nu toe werd zaterdag als een werkdag beschouwd, en dit ook in de onderneming waar er gewoonlijk op zaterdag niet gewerkt wordt.

De Nationale Arbeidsraad was van oordeel dat deze wijziging voor veel praktische problemen en onduidelijkheden zou zorgen (advies nr. 2325 d.d. 16 november 2022). Reden waarom er op 30 november 2022 een wetsvoorstel werd ingediend om de regelgeving over arbeidsverhoudingen, de sociale zekerheid en de sociale bijstand uit het toepassingsgebied van artikel 1.7. van het Nieuwe Burgerlijk Wetboek te weren.

Dit wetsvoorstel werd door het parlement aanvaard op 22 december 2022. Alles blijft dus bij het oude: Zaterdag is en blijft een werkdag binnen het arbeids-, socialezekerheids- en socialebijstandsrecht, ook in 2023.

Voor meer info kan u terecht bij ons team arbeidsrecht: Rudi Desmet, Steve Tronckoe, Fréderique Vermaete, Wendy Denoodt, Karine Roobrouck, Jonas Jespers.

Lawful lending of staff? Yes, during the notice period: the transition trajectory

Een van de maatregelen in het kader van de arbeidsdeal van de huidige regering is de invoering van het transitietraject.

Het transitietraject biedt de mogelijkheid aan werkgever om de werknemer ter beschikking te stellen via arbeidsbemiddeling aan een andere werkgever, “de werkgever-gebruiker”, tijdens de opzeggingstermijn, op vraag van de werkgever of werknemer. in geval van een opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever.

Een transitietraject vormt zo een uitzondering op het verbod om werknemers ter beschikking te stellen van een andere werkgever.

Het betreft geen recht, zoals het recht op sollicitatieverlof, maar om een contractuele afspraak die gemaakt kan worden tussen vier partijen: (1) de werknemer, (2) huidige werkgever, (3) werkgever-gebruiker en (4) arbeidsbemiddelaar (vb. uitzendkantoor). Deze afspraken moeten schriftelijk gebeuren en de voorwaarden en duur van de terbeschikkingstelling omvatten.

Wél kan het transitietraject gecombineerd worden met het recht op sollicitatieverlof, doch zonder dat de werknemer hiervan misbruik zal mogen maken.

Een transactietraject verloopt praktisch als volgt: De werkgever betaalt het loon dat van toepassing is bij de werkgever-gebruiker voor de functie die de werknemer daar uitoefent of het lopend loon voor de functie bij de werkgever zelf indien dit meer bedraagt dan de verloning bij de werkgever-gebruiker. De werkgever-gebruiker dient op zijn beurt een gedeelte van dit loon te compenseren door betaling aan de werkgever. De grootte van de compensatie is wettelijk niet vastgelegd. De werkgevers kunnen hierover dus onderling afspraken maken: de werkgever-gebruiker betaalt enkel het verschil tussen het huidige en het verhoogde loon, betaalt een deel van de totale verloning, enz.

Indien het transitietraject voleindigd werd, dient de werkgever-gebruiker de werknemer in dienst te nemen met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur. Bij niet-naleving hiervan moet de werkgever-gebruiker een vergoeding betalen die gelijk is aan het lopend loon dat overeenstemt met de helft van de termijn van het transitietraject.

De werkgever-gebruiker kan de terbeschikkingstelling stopzetten mits naleving van een normale wettelijke opzeggingstermijnen op basis van de anciënniteit berekend vanaf het begin van het transitietraject. De werknemer keert in dat geval gewoon terug naar zijn functie bij de oorspronkelijke werkgever voor de prestatie van de resterende opzeggingstermijn.

Tot slot: Wat is de meerwaarde? De werkgevers (oorspronkelijke werkgever en werkgever-gebruiker) kunnen afspraken maken omtrent de verdeling van de loonlast, waar zij zich beiden in kunnen vinden. De werkgever-gebruiker kan kennismaken met een nieuwe arbeidskracht, zonder al te lange opzeggingstermijnen indien hij de terbeschikkingstelling wil stopzetten. Voor de werknemer geeft het perspectief op een nieuwe arbeidsovereenkomst.

De wettelijke regeling behoeft wel nog een verdere uitvoering door middel van een koninklijk besluit (vb. omtrent de minimumduur van een transitietraject). Dit koninklijk besluit is momenteel nog niet voorhanden. Wij volgen dit verder op.

Voor meer informatie kan u terecht bij ons team arbeidsrecht.

Milieueffecten van afzonderlijke bemalingswerken moeten mee beoordeeld worden in de m.e.r.-screening van het hoofdproject

In een vernietigingsarrest van 27 oktober 2022 heeft de Raad voor Vergunningsbetwistingen zich uitgesproken over de draagwijdte van de m.e.r.-screening, en duidelijk gemaakt dat de milieueffecten van afzonderlijke bemalingswerken mee beoordeeld moeten worden in de m.e.r.-screening van het hoofdproject.

Het arrest betreft een omgevingsvergunning voor de bouw van een meergezinswoning met ondergrondse garage waarbij de aanvrager aangegeven had dat de bronbemaling later zou aangevraagd worden. De m.e.r.-screening voor dit project ging derhalve niet in op de mogelijke milieueffecten van die bemaling.

De Raad voor Vergunningsbetwistingen oordeelt echter dat het tot de essentie van de milieueffectenbeoordeling behoort dat een voorgenomen project aan een screening van de milieueffecten wordt onderworpen alvorens een vergunning wordt verleend. De milieueffectbeoordeling heeft tot doel de vergunningverlenende overheid toe te laten de weerslag van het gehele project op mens en milieu na te gaan. Aan die doelstelling, die de eenheid van beoordeling beoogt, wordt volgens de Raad voor Vergunningsbetwistingen afbreuk gedaan indien voor een totaalproject de milieubeoordeling voor activiteiten in de uitvoeringsfase worden afgesplitst en later beoordeeld.

Dit arrest is belangrijk omdat de regelgeving zelf toelaat om inrichtingen en activiteiten die alleen nodig zijn tijdens de uitvoeringsfase (zoals een bronbemaling) afzonderlijk van het hoofdproject aan te vragen. Het is dan ook ten sterkste aangeraden om ook de milieueffecten van deze uitvoeringshandelingen in de m.e.r.-screening van het hoofdproject te betrekken.

Imprevisieleer wordt eindelijk erkend in het verbintenissenrecht

Goed nieuws voor aannemers: vanaf 1 januari 2023 kunnen zij hun overeenkomsten die werden bedongen aan een forfaitaire prijs heronderhandelen wanneer zij worden geconfronteerd met onvoorziene omstandigheden, zoals de aanzienlijke stijging van de prijs van materialen of energie.

Op 1 juli 2022 werd de wet van 28 april 2022 houdende boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd, en deze wet laat in artikel 5.74 de zogenaamde imprevisieleer of “hardship” definitief toe.

Deze nieuwe bepaling houdt kort samengevat in dat het consensualisme in principe de regel blijft, zodat de partijen gebonden zijn door de overeenkomst die ze hebben gesloten. Hier kan slechts van worden afgeweken indien vijf strikte voorwaarden zijn vervuld:

1. een verandering van omstandigheden maakt de uitvoering van het contract buitensporig bezwarend, dermate dat de uitvoering ervan redelijkerwijze niet langer kan worden geëist;

2. die verandering was onvoorzienbaar bij de contractsluiting;

3. die verandering is ontoerekenbaar aan de schuldenaar;

4. de schuldenaar heeft dit risico niet voor zijn rekening genomen; en

5. de wet noch het contract sluiten die mogelijkheid uit.

De contractspartijen kunnen deze innovatieve regeling dus wel contractueel aanpassen of uitsluiten en kunnen onderling bepalen of zij soepeler dan wel geen gebruik hiervan kunnen maken.

Indien de schuldenaar meent zich te kunnen beroepen op de verandering van omstandigheden, moet hij zich eerst wenden tot de schuldeiser en hem verzoeken de overeenkomst te heronderhandelen of te beëindigen. Indien die heronderhandelingen binnen een redelijke termijn mislukken of de schuldeiser weigert hierop in te gaan, kunnen de partijen zich wenden tot de rechter om een vonnis in kort geding te verzoeken. De rechter kan beslissen om de overeenkomst aan te passen of te beëindigen.

Opgelet, een beroep op dit nieuw artikel 5.74 heeft geen schorsende werking, zodat de overeenkomst verder moet worden uitgevoerd tijdens de heronderhandelingen en de gerechtelijke procedure.

De Raad van State bevestigt de wettigheid van de vergunningen van de Belgische Staat voor aquacultuurproject in de Noordzee.

Astrea stond de Belgische Staat bij in de procedure.

Op respectievelijk 30 september 2020 en 9 december 2020 verleende de Belgische Staat aan BV Zeeboerderij Westdiep, een dochteronderneming van Colruyt, een gebruiksvergunning en een milieuvergunning voor de bouw en exploitatie van een aquacultuurproject. Dit project beoogt de kweek van mosselen, oesters en zeewier in zone C van het Marien Ruimtelijk Plan gelegen voor de kust van Nieuwpoort en Koksijde.

De Stad Nieuwpoort, enkele pleziervaartverenigingen (o.a. vzw Wind- en Watersport Vlaanderen) en verschillende milieuverenigingen (o.a. Natuurpunt, Greenpeace en Bond Beter Leefmilieu) trokken naar de Raad van State waar zij de vernietiging van deze vergunningen vorderden. Astrea stond de Belgische Staat bij in deze zes beroepsprocedures. In haar arresten van 1 december 2022 trad de Raad van State de argumenten van de Belgische Staat en BV Zeeboerderij Westdiep bij en verwierp zij de vernietigingsberoepen.

De Raad van State boog zich over een veelvoud van zeer uiteenlopende argumenten, waaronder de finaliteit van de respectievelijke vergunningen, de bevoegdheidsverdelende regels, de problematiek van de lopende zaken en de impact van het project op de nabijgelegen speciale beschermingszones (SBZ) en de veilige doorvaart voor pleziervaartuigen.

Als gevolg van de uitspraken van de Raad van State kan het aquacultuurproject, dat zich thans in de opstartfase bevindt, worden verdergezet. De exploitant dient, als gevolg van de voorwaarden in de vergunningen, zich onder andere aan stringente monitoringvereisten te houden om alle mogelijke effecten van het project op de omgeving in kaart te kunnen brengen en desgevallend aan te pakken.

De arresten werden reeds gepubliceerd op de website van de Raad van State en zijn gekend onder de nummers 255.148, 255.149, 255.150, 255.151, 255.152 en 255.153.

Voor verdere vragen kan u steeds contact opnemen met Ciska Servais, Ruud De Houwer en Jonas Deckers.

Asbestattest verplicht vanaf 23 november 2022 bij iedere overdracht van gebouw of woning

De Vlaamse Regering keurde het juridisch kader goed voor een grootschalige asbestinventariatie. Deze inventarisatie moet in kaart brengen in welke gebouwen er asbest aanwezig is zodat dit gevaarlijk materiaal veilig kan verwijderd worden. Het doel is om Vlaanderen asbestveilig te maken tegen 2040.

Concreet wordt vanaf 23 november 2022 een asbestattest verplicht bij elke “overdracht” van een gebouw. Onder “overdracht” wordt niet enkel de klassieke verkoop begrepen, maar ook de schenking of het vestigen of overdragen van een recht van vruchtgebruik, een erfpacht, een opstalrecht of een zakelijk recht van gebruik. Een onteigening of een erfenis valt dan weer niet onder het begrip “overdracht”.

Verder rust op de eigenaar van een verhuurd gebouw de verplichting om een kopie van het asbestattest aan de huurder te bezorgen.

Ten slotte werd eveneens voorzien dat iedere eigenaar los van enige overdracht ten laatste op 31 december 2031 moet beschikken over een asbestattest voor zijn woning of gebouw.

Deze verplichtingen gelden enkel voor gebouwen die vóór 2001 werden gebouwd aangezien het gebruik van abest vanaf 2001 verboden werd in België. Recentere woningen en gebouwen zullen dus niet over een asbestattest moeten beschikken.

Om een asbestattest te krijgen, dient een astbestdeskundige ter plaatse te komen. Deze zal voornamelijk een visuele, niet-destructieve inspectie voeren van het gebouw met eventuele staalname van zekere oppervlakken. De deskundige zal nagaan of er bepaalde materialen aanwezig zijn die een risico kunnen vormen.

Op basis van dit verslag levert de OVAM een uniek asbestattest af waarin de asbestveiligheid van het gebouw wordt beoordeeld en er advies wordt gegeven over de manier waarop het asbest kan worden verwijderd. Het asbestattest heeft een geldigheidsduur van 10 jaar, maar wordt bij onveilige toestanden gereduceerd tot 5 jaar.

In geval van een overdracht zal de informatie vermeld in het asbestattest door de makelaar of notaris worden opgenomen in de onderhandse akte (compromis) en de notariële akte. Op die manier krijgt de verkrijger een algemeen inzicht in de risico’s van het gebouw en de kosten die eventueel zullen moeten worden gemaakt voor de verwijdering van het asbest.

Voor verdere vragen of bijstand kan u steeds terecht bij het team vastgoedrecht van Astrea.

Sabotage op zee: hoe veilig is de Belgische Noordzee?

In de laatste week van september werd Europa opgeschrikt door lekken aan de Nordstream 1 en 2-pijpleidingen in de Oostzee (De Standaard 27/09/2022 1). Deze leidingen (tot op heden m.n. Nordstream 1) spelen een vitale rol in de gasbevoorrading van Duitsland en de Europese economie. De ernstige bezorgdheid op alle fronten over het incident, waarbij sabotage vermoed wordt, zet het belang van deze leidingen enkel maar in de verf. Daar de pijpleidingen na maanden van oplopende spanningen met Rusland alsnog gesaboteerd konden worden, rijst de vraag in hoeverre andere kritische infrastructuur veilig is voor dergelijke acties, en dat niet enkel op Europese schaal maar ook in onze eigen maritieme voortuin.

De Belgische Noordzee bevat meer en meer infrastructuur die van cruciaal belang is voor onze economie en energievoorziening. Men denkt in de eerste plaats natuurlijk aan de windmolenparken op zee, maar ook onder water bevindt zich heel wat cruciale infrastructuur (zoals datakabels) die kwetsbaar en het beschermen waard is. De laatste jaren werden verdachte activiteiten waargenomen rond dergelijke datakabels door vreemde mogendheden, niet alleen in onze wateren maar ook in die van de buurlanden (Friesch Dagblad 4/10/2021²). Dit is meer dan verontrustend: enerzijds is er het risico dat communicatie die via deze datakabels verloopt kan afgeluisterd worden, maar bovendien is ook sabotage en het onderbreken van deze communicatie niet uitgesloten. Door de ontwikkeling van onderwaterdrones wordt het des te belangrijker, naast beveiliging boven water, ook onder het wateroppervlak aan monitoring te kunnen doen. Ook infrastructuur die ingezet wordt voor de scheepvaartveiligheid moet operationeel blijven.

Op dit moment is het wettelijk kader hiervoor, dat vervat zit in het Belgisch Scheepvaartwetboek, evenwel ontoereikend. Het huidige beveiligingskader focust zich tot nu toe enkel op de Belgische havens.

Hier komt op 1 januari 2023 echter verandering in. Op 14/07/2022 heeft de wetgever het wetsontwerp tot wijziging van het Belgische Scheepvaartwetboek betreffende de maritieme beveiliging aangenomen. De voornaamste nieuwigheden in deze wet zijn, voor wat betreft veiligheid op zee, onder meer een verdere implementatie en omzetting van de ISPS-Verordening en de Europese Havenbeveiligingsrichtlijn; de uitbreiding van de definitie van “ongeoorloofde actie”; het opnemen in de beveiligingsbeoordeling van de risico’s op inmenging door vreemde mogendheden in het kader van publieke of private samenwerking; standaarden inzake beveiliging; het oprichten van een nieuw elektronisch platform en finaal ook de beveiliging van het Belgisch deel van de Noordzee zelf.

De bepalingen die de beveiliging van de Noordzee wettelijk verankeren worden ingevoegd in het Scheepvaartwetboek in art. 2.5.2.63. en volgende. De wetgever erkent dat alle vaste constructies in de Noordzee een risico lopen en zij moeten volgens dit artikel aan een beveiligingsbeoordeling onderworpen worden. Deze wordt uitgevoerd door de exploitant van de constructie en het Maritiem Informatiekruispunt (MIK). Elke beveiligingsbeoordeling zal minstens om de vijf jaar opnieuw worden uitgevoerd om na te kunnen gaan of er wijzigingen in de veiligheidssituatie bestaan die aanpassingen vereisen. Het is in dit geval opmerkelijk dat dergelijke beveiligingsbeoordelingen, in lijn met de reeds bestaande havenbeveiligingsbeoordelingen, mede opgesteld worden door private partijen, die natuurlijk een economisch belang hebben bij een goed uitgewerkte bescherming van hun infrastructuur.

De Nationale Autoriteit voor Maritieme Beveiliging (NAMB) beslist op basis van de beveiligingsbeoordeling of er al dan niet een beveiligingsplan moet worden opgemaakt, dat eveneens voor vijf jaar geldig is. De NAMB kan in het kader van dit plan onderrichtingen uitschrijven die na bekrachtiging door de Koning dwingend zullen zijn.

Bij de beveiliging van de Noordzee zal ook het zgn. Belgisch Mathematisch Model voor de Noordzee (BMM) opgericht in de schoot van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen een rol spelen. Het vliegend materieel van de BMM dat momenteel al controlevluchten uitvoert boven de zee zal ook ingezet worden om de veiligheid op de Noordzee mede te bewerkstelligen. Ook Defensie krijgt de expliciete bevoegdheid om schepen die de openbare veiligheid bedreigen of waarvan er gegronde vermoedens bestaan dat deze schepen betrokken zijn bij spionage of sabotage, af te leiden naar een Belgische haven voor verder onderzoek.

Het lot dat Nordstream ten deel gevallen is, zou dus vanaf 2023 een aanzienlijk bemoeilijkt moeten worden voor de infrastructuur in de Belgische Noordzee, dit door een verplichte vijfjaarlijkse grondige risicoanalyse en doorgedreven controle door een groot samenwerkingsverband aan instanties. Het is evenwel de vraag of drieste acties zoals deze zich recent hebben voorgedaan niet zullen leiden tot bijkomende Europese initiatieven, waardoor de nieuwe maritieme veiligheidswet die eerstdaags in werking zal treden alweer opnieuw geüpdatet zal moeten worden.

1 Alles wijst op sabotage bij gasexplosies Baltische Zee, maar door wie? | De Standaard

² Russische onderzeeërs snuffelen rond in Noordzee: belangstelling voor datakabels is een ‘potentiële dreiging’, zegt ministerie van Defensie – Friesch Dagblad

Referentie afbeelding

Astrea assisteert Triginta bij de verwerving van de Damiaansite

Ciska Servais, Benoit Forêt en Merel Huybrechts van het team vastgoedrecht van Astrea hebben Triginta begeleid bij de verwerving van de Damiaansite, die bestaat uit een klooster met imposante kloostertuin, een voormalige drukkerij en twee traditionele panden.

Triginta zal hier een divers programma realiseren waarin sociale inclusie centraal staat. Het gevarieerde aanbod omvat een nieuwe thuis voor de paters die nu nog in het klooster wonen, een co-livingproject voor starters en voor mensen met een beperking, een centrale ontmoetingstuin en doorgangswoningen.

Astrea wenst alle betrokken partijen van harte te feliciteren met dit mooie project.

Voor meer informatie klik hier.

Transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden worden verplicht …

Tegen 1 augustus 2022 diende de Europese Richtlijn (EU) 2019/1152 betreffende transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden in de Europese Unie van 2019 omgezet te worden in het nationale recht van alle lidstaten.

België is hier niet in geslaagd, maar het voorontwerp werd wel reeds goedgekeurd. Een Belgische transparantiewet zal dan ook binnenkort van toepassing worden.

Wat betekent dit voor de werkgever?

1. Informatieverplichting

De werkgever moet een minimum aan informatie schriftelijk meedelen aan de werknemers, en dit voorafgaand aan of bij aanvang van de arbeid. Wijzigingen moeten ook onmiddellijk worden meegedeeld.

Een gedeelte van deze informatie dient in het arbeidsreglement te worden opgenomen.

Deze informatieverplichting is enkel van toepassing op arbeidsovereenkomsten die worden gesloten na de inwerkingtreding van deze wet.

Aangezien het arbeidsreglement wordt meegedeeld aan nieuwkomers, betekent dit dat het arbeidsreglement wel meteen in overeenstemming dient te worden gebracht met deze nieuwe wet.

2. Minimumvereisten inzake de arbeidsvoorwaarden

Het kan aan een werknemers niet verboden worden voor een andere werkgever te werken (behoudens uitzonderingen), en dit uiteraard voor werk buiten de normale arbeidsuren.

Werknemers met een anciënniteit van minstens zes maanden kunnen ook een verzoek richten tot de werkgever om ander werk met meer voorspelbare en zekere arbeidsvoorwaarden te krijgen.

De werkgever moet werknemers ook kosteloos de opleiding aanbieden die nodig is voor de uitvoering van de taken waarvoor zij werden aangeworven. De eraan bestede tijd moet worden beschouwd als arbeidstijd.

3. Ontslagbescherming

Werknemers die klacht indienen tegen hun werkgever wegens schending van deze wet, of werknemers die hun rechten bepaald in deze wet willen uitoefenen, zullen beschermd worden tegen ontslag of represailles. De beschermingsvergoeding bedraagt zes maanden loon.

4. Toezicht op deze nieuwe regels

Deze bepalingen zullen ook strafbaar worden gesteld in het sociaal strafwetboek.

***

Voor meer informatie kunt u contact nemen met het team arbeidsrecht: Rudi Desmet, Steve Tronckoe, Fréderique Vermaete, Wendy Denoodt, Karine Roobrouck en Jonas Jespers.

Nieuwe Hemelwaterverordening op til

Op de ministerraad van 15 juli 2022 keurde de Vlaamse Regering het nieuwe ontwerp van gewestelijke stedenbouwkundige verordening omtrent hemelwater goed. De huidige regelgeving van 2013 houdt volgens Vlaams minister Zuhal Demir onvoldoende rekening met de evoluties van het klimaat en de hoge verhardingsgraad in Vlaanderen.

De nieuwe regelgeving heeft een groot praktisch belang voor de realisatie van vastgoedprojecten. Dit blijkt uit de krachtlijnen van het nieuwe ontwerp, die als volgt luiden:

– Het optrekken van de minimale volumes van hemelwaterputten;

– De verplichting tot het plaatsen van een hemelwaterput bij verbouwing of uitbreiding aan bestaande gebouwen;

– De verplichting om het opgevangen hemelwater maximaal te gebruiken voor toepassingen waar geen drinkwaterkwaliteit voor nodig is, waaronder toiletspoeling, kuiswater, wasmachine en buitengebruik;

– Een groter buffervolume en infiltratieoppervlakte van de verplichte infiltratievoorziening;

– Een groter buffervolume voor grote verharde oppervlakten, wanneer om technische redenen geen infiltratievoorziening kan aangelegd worden;

– De mogelijkheid om verplichtingen met betrekking tot hemelwater collectief op te nemen.

Een andere belangrijke wijziging is dat de nieuwe hemelwaterverordening eveneens van toepassing wordt op het openbaar domein. De huidige uitzondering voor het openbaar wegdomein wordt derhalve verlaten, zodat deze regelgeving nu ook van belang wordt voor weggebonden infrastructuurprojecten.

Gedurende 30 dagen zal deze nieuwe regelgeving onderworpen worden aan een openbaar onderzoek waarbij er advies zal worden ingewonnen van SARO, de Minaraad en de SERV. Daarna volgt er een overlegvergadering met de vertegenwoordigers van de Vereniging van de Vlaamse Provincies en de VVSG.

Voor meer info contacteer: Ciska Servais, Philippe Van Wesemael, Yannick Ballon, Benoit Forêt, Jonas Deckers, Victoire Willemot, Ilse Cuypers, Nino Vermeire

Geen contact met publiek meer nodig voor kwalificatie als persoon in contact met publiek (PCP)

In de context van kredietbemiddeling zal de huidige definitie van een “persoon die in contact staat met het publiek” (“PCP”) vanaf 1 augustus 2022 worden uitgebreid. Ze zal ook bepaalde personen die niet in contact staan met het publiek omvatten. Dit is het gevolg van de Wet van 27 juni 2021 houdende diverse financiële bepalingen die artikel 1.9, 79° van het Wetboek Economisch Recht zal wijzigen.

De huidige en toekomstige definitie

Momenteel omvat de definitie van een PCP “elke natuurlijke persoon die bij een kredietgever of kredietbemiddelaar in contact staat met het publiek met het oog op het voorstellen van kredietovereenkomsten of het verstrekken van informatie hierover”. Ingevolge de wetswijziging zal deze omschrijving zich verruimen tot personen die “rechtstreeks bij de bemiddelingsbekwaamheden betrokken zijn”. Ze hoeven daarbij zelfs niet in contact te staan met het publiek.

Specifiek moet voor de kwalificatie als PCP worden gekeken of de persoon die rechtstreeks betrokken is bij de bemiddelingwerkzaamheden een belangrijke rol speelt in de procedure van het aanbod of het sluiten van een kredietovereenkomst. Een ondersteunende functie is onvoldoende. Men moet geen rekening houden met de officiële taakomschrijving, wel met de concrete activiteit die de persoon uitoefent.

Enkele illustraties

De FSMA geeft enkele voorbeelden van wat ondersteunende functies zijn – en die dus niet kwalificeren als PCP -. Zoals:

– de persoon die commerciële en juridische documenten voorbereidt;

– de persoon die louter gegevens ingeeft in een informaticatool zonder daarbij enige appreciatie te maken;

– de persoon die een automatisch kredietproces creëert en daarbij de criteria bepaalt die door het automatisch proces in rekening worden gebracht om een krediet automatisch toe te kennen;

– de persoon die de terugbetalingen van eerder verstrekte kredieten opvolgt;

– de persoon die het innen van schulden beheert;

– de persoon die het kredietdossier onderzoekt en nakijkt of het volledig is, zonder daarbij een kredietanalyse of een analyse van de terugbetalingscapaciteit uit te voeren;

– de persoon die het dossier nakijkt om eventuele fraude op te sporen;

– de medewerker van de personeels- en informaticadienst.

Voorbeelden van belangrijke functies daarentegen zijn – die dus wel kwalificeren als PCP -:

– de persoon die de kredietnemer voorstelt om een kredietovereenkomst af te sluiten;

– de persoon die de kredietnemer begeleidt bij het invullen van een nieuwe kredietaanvraag;

– de persoon die de kredietbeslissing neemt en beslist om al dan niet een kredietaanbod te doen;

– de persoon die de beslissing van een automatisch kredietproces verifieert en daarbij een afwijkende kredietbeslissing kan nemen;

– de persoon die op vragen van klanten antwoordt en de aanvragen behandelt die betrekking hebben op een wijziging van de bestaande kredietovereenkomst. Hierbij is vereist dat de wijziging economisch gezien tot een gelijkaardige situatie leidt als bij het “voorstellen”, “aanbieden” of “afsluiten” van een nieuwe kredietovereenkomst. Bijvoorbeeld een wederopname van krediet, de vestiging van een bijkomende zekerheid of de wijziging van de contractueel voorziene periodieke rentevoet.

Het belang van de kwalificatie als PCP

Astrea raadt u aan om de functies van uw werknemers die betrokken zijn bij kredietbemiddeling grondig na te kijken. Immers, indien een werknemer gekwalificeerd wordt als een PCP, gelden er voor die persoon examen- en bijscholingsverplichtingen.

Voor meer informatie kan u altijd Dieter Veestraeten contacteren.