Vanaf 2025 wettelijk pensioen op 66 jaar: hoe zat het nu alweer met de verkorte opzeggingstermijn

Als u een werknemer wenst te ontslaan om hem/haar met rustpensioen te laten gaan, dan kunt u gebruik maken van de verkorte opzeggingstermijn van maximaal zesentwintig weken.
Deze opzeggingstermijn mag echter niet verstrijken vóór de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de werknemer de wettelijke pensioenleeftijd bereikt. Als dit wel het geval zou zijn, dan is de gewone opzeggingstermijn van toepassing.
Vanaf 1 januari 2025 is de wettelijke pensioenleeftijd opgetrokken naar 66 jaar. Kijk dus goed na wanneer u de verkorte opzeggingstermijn precies kunt laten ingaan, zodat u niet voor onaangename verrassingen komt te staan.

Een voorbeeld:
Een werknemer met een anciënniteit sinds 2010 wordt 66 jaar op 15 november 2025. Hij kan met pensioen vanaf 1 december 2025.
Als u de arbeidsovereenkomst opzegt op 13 mei 2025 met aanvang van de opzeggingstermijn op maandag 19 mei 2025, dan loopt de verkorte opzeggingstermijn af op zondag 16 november 2025.
In dit geval loopt de verkorte opzeggingstermijn af na de 66e verjaardag van de werknemer (15 november 2025) maar vóór de datum waarop de werknemer effectief met pensioen kan (1 december 2025). In dit geval mocht de verkorte opzeggingstermijn niet gebruikt worden. Bijgevolg zal de werkgever het saldo van de verbrekingsvergoeding moeten betalen aan de werknemer. Met een anciënniteit sinds 2010 stemt de verbrekingsvergoeding overeen met saldo van de wettelijke opzeggingstermijn van ((vier maanden en 36 weken) – 26 weken =) vier maanden en 10 weken loon.

 

Vragen over ontslag? Ons team arbeidsrecht helpt u graag verder.

Aanzienlijke verruiming van de buitencontractuele aansprakelijkheid

Nieuwe bepalingen in het Burgerlijk Wetboek verruimen aanzienlijk de buitencontractuele aansprakelijkheid.

Op 1 januari 2025 treedt het nieuwe Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: “BW”) in werking, en daarmee worden belangrijke wijzigingen doorgevoerd inzake de buitencontractuele aansprakelijkheid.

Oude regeling

De oude regeling voorzag dat partijen die een contract afsloten, de impliciete wil hadden om de buitencontractuele aansprakelijkheid uit te sluiten. Het was dan ook verboden om zich te beroepen op de buitencontractuele aansprakelijkheid ten aanzien van diens contractspartij (op enkele uitzonderingen na). Dit was beter bekend als het “samenloopverbod” tussen de contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid.

De buitencontractuele aansprakelijkheid van hulppersonen van de medecontractant (zie invulling van dit begrip hieronder) werd eveneens uitgesloten, of op zijn minst beperkt. Hier sprak men van de “quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent”.

Wat verandert er met de inwerkingtreding van Boek 6 BW?

2.1 De aansprakelijkheid wordt verruimd

Boek 6 BW bepaalt nu dat het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht ook van toepassing is tussen medecontractanten (afwijking van huidig samenloopverbod) en ten aanzien van hulppersonen (afwijking quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent). De aansprakelijkheid van contractanten en diens hulppersonen wordt daarmee verruimd, aangezien zij nu door hun medecontractant tot integrale schadeloosstelling kunnen worden gehouden op grond van de buitencontractuele aansprakelijkheidsregels.

De toepassing van de regels inzake buitencontractuele aansprakelijkheid kan wel beperkt of uitgesloten worden. Partijen kunnen hiervan per overeenkomst (bv. door middel van een contract, of via algemene voorwaarden, enz) van afwijken, aangezien Boek 6 BW van aanvullend recht is.

2.2 Medecontractanten maar ook hulppersonen kunnen buitencontractueel worden aangesproken

De medecontractant zal voor schadeverwekkende feiten (die plaatsvinden na 1 januari 2025) rechtstreeks buitencontractueel aangesproken kunnen worden door diens medecontractant. In dergelijk geval zal de aangesproken medecontractant zich kunnen beroepen op de verweermiddelen die voortvloeien uit de overeenkomst met de medecontractant (de hoofdovereenkomst) alsook op de wetgeving inzake bijzondere contracten en de bijzondere verjaringsregels van toepassing op de overeenkomst.

Hetzelfde geldt voor ‘hulppersonen’. Een hulpersoon is een persoon die meewerkt aan de uitvoering van de verbintenissen van zijn eigen medecontractant, zoals bijvoorbeeld werknemers, aangestelden, bestuurders van rechtspersonen, (zelfstandige) onderaannemers, vertegenwoordigers, enz.

Door deze nieuwe bepalingen zal een benadeelde partij zich niet langer enkel tot zijn medecontractant kunnen richten, maar ook tot de hulppersoon van zijn medecontractant. De hulppersonen zullen dus, in principe, voor schadeverwekkende feiten (die plaatsvinden na 1 januari 2025) rechtstreeks buitencontractueel aangesproken kunnen worden door de benadeelde partij, met wie de hulppersonen zelf geen contractuele relatie hebben.

 

Een voorbeeld: een onderaannemer (= hulppersoon), die een fout begaat bij de uitvoering van diens overeenkomst met de hoofdaannemer (= onderovereenkomst), zal nu rechtstreeks door de schuldeiser-benadeelde partij buitencontractueel aangesproken kunnen worden tot integrale schadeloosstelling.

Hulppersonen kunnen ten aanzien van de benadeelde-derde partij wel dezelfde verweermiddelen inroepen als hun opdrachtgever (onder meer deze die voortvloeien uit de hoofdovereenkomst), maar ook de verweermiddelen die voortvloeien uit de eigen overeenkomst met diens opdrachtgever (de onderovereenkomst) en de verweermiddelen uit andere wetgeving (zoals bijvoorbeeld artikel 18 Arbeidsovereenkomstenwet, op grond waarvan de werknemer enkel aansprakelijk is voor bedrog, zware fout of gewoonlijk voorkomende lichte fout).

Opgelet! Deze verweermiddelen kunnen niet ingeroepen worden voor schade als gevolg van een aantasting van de fysieke of psychische integriteit of als gevolg van een fout begaan met het opzet schade te veroorzaken.

2.3 Conclusie: Voorzie een bijkomende contractuele bescherming

Het nieuw Boek 6 BW brengt dus een verruimde buitencontractuele aansprakelijkheid tussen medecontracten maar ook ten aanzien van hulppersonen van de medecontracten met zich mee.

Om de blootstelling aan dergelijke verruimde aansprakelijkheid te vermijden, dient u in een bijkomende contractuele bescherming te voorzien. Door sluitende clausules in te lassen in lopende en nieuwe contracten, kunnen partijen zoveel mogelijk worden ingedekt tegen onverwachte aansprakelijkheidsclaims.

In een volgende post gaan we dieper in op de impact van Boek 6 BW op de bestuurdersaansprakelijkheid.

Vragen of twijfels, hulp nodig bij het opstellen van bijkomende contractuele bepalingen of wil u toch voor alle zekerheid uw contracten laten herlezen? Neem contact op. Onze advocaten, Louise Denayer en Cato Van Straeten, helpen u graag verder.

de voordelen van een scheepsbeslag

De voordelen van een scheepsbeslag

De Belgische havens vervullen een sleutelrol in de internationale handel. Maar wat als uw bedrijf schuldeiser is en u financiële zekerheid wilt bekomen voor uw vordering? Een scheepsbeslag is voor schuldeisers een effectieve manier om hun rechten te vrijwaren. We lichten de voordelen toe.

Wat is een scheepsbeslag?

Een scheepsbeslag is een juridisch mechanisme waarbij een zeeschip “aan de ketting wordt gelegd” om een openstaande vordering te waarborgen. Schuldeisers gebruiken deze procedure vaak om hun rechten veilig te stellen wanneer hun vordering niet betaald wordt. Meestal gaat het om een bewarend scheepsbeslag, maar bij blijvende niet-betaling kan ook uitvoerend beslag worden gelegd, wat tot een gerechtelijke verkoop van het schip kan leiden.

Voor bewarend beslag op zeeschepen gelden bijzondere regels, die afwijken van de normale beslagregels. Zo kan niet voor zo maar eender welke vordering een zeeschip onder beslag worden geplaatst, maar anderzijds is de bewijslast voor de schuldeiser minder zwaar.

De voordelen van een scheepsbeslag

 

1. Financiële zekerheid

Via een bewarend beslag op zeeschepen kan een schuldeiser de betaling van openstaande schulden verzekeren. Aangezien de scheepseigenaar of bevrachter zijn schip snel opnieuw zal laten varen, zal hij, zelfs als er nog discussie is over de vordering, vaak instemmen met een bank- of verzekeringsgarantie die in de plaats komt van het beslag. Die geeft een sterke financiële zekerheid indien de schuldenaar insolvent wordt.

2. Procedures versnellen

Door beslag te leggen op zeeschepen, kunnen gerechtelijke procedures worden versneld of soms zelfs worden afgewend. De schuldenaar zal er inderdaad soms voor opteren om de schuld te betalen of een regeling te treffen, eerder dan een zekerheid te geven en vervolgens nog jaren te procederen.

3. Snelle en eenvoudige procedure

Als een schip een haven aandoet, dient e.e.a. snel vooruit te gaan en kan noch de schuldeiser, noch de schuldenaar zich veroorloven dat een schip langer dan nodig vastligt. De rechters onder wiens bevoegdheid de Belgische zeehavens zich bevinden zijn vertrouwd met de materie van scheepsbeslagen en kunnen, na kort en precies onderzoek van het dossier, snel een beslagtoelating afleveren.

De specialisten van Astrea hebben jarenlange ervaring met dit soort beslagen en kunnen zeer snel schakelen om de nodige verzoekschriften voor te bereiden, deze aan de rechter voor te leggen, over een garantie te onderhandelen…

Onze expertise in de Belgische zeehavens

Astrea helpt cliënten in de Belgische havens regelmatig met het leggen van scheepsbeslag. Ook omgekeerd staan wij scheepseigenaars en -bevrachters bij wanneer zij worden geconfronteerd met een scheepsbeslag, dat zij zo snel mogelijk wensen gelicht te zien. Onze advocaten hebben ruime ervaring met de juridische vraagstukken die bij een scheepsbeslag komen kijken.

Alvorens naar de rechter te stappen adviseren wij u snel maar grondig of, op basis van de feiten die voorliggen, een beslag juridisch waterdicht is en voldoet aan de Belgische en internationale regelgeving.

Zoekt u juridische bijstand om zekerheid te krijgen voor uw vordering? Of wordt u zelf geconfronteerd met een (mogelijke) beslagmaatregel? Neem contact op met ons team maritiem recht.

vakantiedagen overdragen naar 2025

Het jaareinde nadert. Hoe zat het ook alweer met niet opgenomen vakantiedagen?

Wettelijke vakantiedagen worden opgebouwd door te werken tijdens het vakantiedienstjaar (bijvoorbeeld 2023). Deze vakantiedagen kunnen worden opgenomen tijdens het jaar volgend op het vakantiedienstjaar (d.i. het vakantiejaar, bijvoorbeeld 2024).

Het komt wel vaker voor dat werknemers op het einde van het vakantiejaar niet alle wettelijke vakantiedagen hebben opgenomen.

In principe zijn werknemers verplicht om de wettelijke vakantiedagen vóór 31 december van het vakantiejaar op te nemen. Voor extralegale vakantiedagen (zoals o.a. brugdagen en vakantiedagen gelinkt aan de anciënniteit) worden de voorwaarden voor opname en overdracht bepaald door de rechtsbron op basis waarvan ze worden toegekend (CAO, arbeidsreglement, …).

Dit verbod van overdracht was tot 2023 zeer strikt. Werknemers mochten geen afstand doen van hun recht op vakantie, hun wettelijke vakantiedagen niet overdragen aan een collega of niet voortijdig de vakantiedagen van het volgende jaar opnemen. Voor het vakantiedienstjaar 2022 was de grens voor opname van vakantiedagen dus 31 december 2023.

Hierop was één afwijking mogelijk: als een werknemer door arbeidsongeschiktheid niet alle vakantiedagen had kunnen opnemen, dan konden de resterende vakantiedagen wel uitbetaald worden maar de vakantiedagen zelf konden niet worden overgedragen naar het volgende jaar.

Sinds 2024 werden de regels voor overdracht van vakantiedagen versoepeld.

Vanaf het vakantiejaar 2024 (op basis van vakantiedienstjaar 2023) is deze regeling aangepast. De wettelijke vakantiedagen, die door bepaalde redenen van schorsing van de arbeidsovereenkomst niet kunnen worden opgenomen, kunnen nu maximaal 24 maanden worden uitgesteld.

De redenen van schorsing zijn wettelijk beperkt tot:

  • erkende arbeidsongevallen of beroepsziektes,
  • andere ongevallen of ziektes,
  • moederschapsrust,
  • vaderschapsverlof,
  • profylactisch verlof (borstvoeding),
  • geboorteverlof,
  • adoptieverlof
  • en bepaalde gevallen van pleegzorgverlof.

Als een werknemer omwille van één van deze redenen de vakantiedagen opgebouwd in 2023 niet kan opnemen voor 31 december 2024, dan kan de opname voor maximum twee jaar worden uitgesteld. Opname (bij de huidige of een volgende werkgever) is dan mogelijk van 1 januari 2025 tot en met 31 december 2026.

Let op!

Het vakantiegeld wordt wel uitbetaald op het einde van het vakantiejaar. Wanneer de uitgestelde vakantiedagen worden opgenomen, heeft de werknemer dus geen recht meer op vakantiegeld aangezien dit reeds betaald zal zijn.

Wenst u meer informatie hierover of heeft u nog vragen over andere arbeidsrechtelijke topics, aarzel dan zeker niet om ons te contacteren.

Strengere regels voor alcoholreclame vanaf 2025

De reclame, media-en alcoholsector hebben afgesproken om de regels rond alcoholreclame te verstrengen met het oogmerk om vooral de minderjarigen minder bloot te stellen aan reclame over alcoholhoudende dranken.

Deze nieuwe regels zijn opgenomen in het convenant van de JEP (Jury voor Ethische Praktijken). Dergelijk convenant bestond al sinds 2013, maar is recent verstrengd en heeft uitwerking vanaf 1 januari 2025.

Ter herinnering, sinds 1 juli 2024 is het verplicht om volgende educatieve slogan toe te voegen in reclame voor alcoholhoudende dranken: “alcoholmisbruik schaadt de gezondheid”.

Hieronder de veranderingen die in eerste instantie onze aandacht hebben getrokken:

 

Bepalingen betreffende de media

 

    • Alcoholreclame in een straal van 150m rond scholen is verboden, denk maar aan reclameborden, billboards, langs bushokjes edm.
    • Alcoholreclame is verboden gedurende een periode die begint 5 minuten voor en eindigt 5 minuten na een radio-of televisie-uitzending specifiek gericht op een publiek dat bestaat uit minderjarigen.
    • Alcoholreclame is verboden in kranten, tijdschriften, tijdens vertoning in bioscopen die gericht is op minderjarigen.
    • Alcoholreclame is tevens verboden in digitale media (m.n. inhoud van websites, applicaties en sociale media) die specifiek gericht zijn op een publiek dat bestaat uit minderjarigen.

 

“Age gating” op social media kanalen:

 

Reclame voor alcoholhoudende dranken is verboden op social media platformen die geen afdoende age gating toepassen, met name het ontzeggen van de toegang tot het platform aan minderjarigen.

(Concreet dient hier te worden gedacht aan sociale media kanalen zoals TikTok en Snapchat.)

 

Het gebruik van influencers:

    • Influencers die gesponsord worden door alcoholmerken maken gebruik van de door sociale media platformen, websites en applicaties voorziene technieken of functies om te voorkomen dat minderjarigen blootgesteld worden aan reclame voor alcoholhoudende dranken.
    • Influencers die gesponsord worden door alcoholmerken moeten minimaal 25 jaar zijn en lijken.

Het is dus belangrijk dat marketingcampagnes voor de alcoholhoudende dranken worden herbekeken. Voor meer informatie hierover kan u contact opnemen met Julie Wouters of Olivier Van Fraeyenhoven.

Fashion & Sport en IE: een Olympisch team

Mode en sport, inclusief de Olympische Spelen, en intellectueel eigendom zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De Olympische Spelen in Parijs toonden dit afgelopen zomer nogmaals aan de wereld. Maar ook buiten de Olympische Spelen blijven mode, sport en IE voor altijd met elkaar verbonden. LVMH, de hoofdsponsor van de Olympische Spelen in Parijs 2024, kondigde begin oktober een 10-jarige samenwerking met de Formule 1 aan en slechts een paar dagen geleden een geplande overname van voetbalclub Paris.

Sportswear is in het dagelijks leven geïntegreerd. Het wordt niet meer alleen in de sportschool gedragen; het is nu modekleding of vrijetijdskleding of ‘athleisure’ geworden, voor comfort, maar ook om nauw verbonden te zijn met de levensstijl van gezonde mensen, atleten, beroemdheden en merkinfluencers. Sportswear en modekleding hebben geprofiteerd van de promotie van gezondheidszorg, fitness en sport, van de invloed van atleten en het enorme platform waarop zij opereren, zoals de Olympische Spelen of andere sportevenementen die over de hele wereld worden uitgezonden. Hier zijn atleten niet alleen sporticonen geworden, maar ook mode- en stijliconen.

Sportmerken zoals Adidas, Lululemon, Nike, Puma, Lacoste, enz. en modemerken zoals Chanel, Louis Vuitton, Hermès, Gucci, enz. – allemaal topmerken – werken samen en reflecteren hun waarde in termen van IE in hun namen, logo’s, producten, enz.. Die worden beschermd door merken-, model- en ontwerprechten, auteursrechten of octrooirechten, of een mix hiervan.

Deze samenwerkingen kunnen mode- en sportmerken aan de ene kant omvatten, zoals Burberry en Supreme, Adidas en Gucci, Dior en Nike, en nog veel meer, of kunnen atleten aan de ene kant en sport- of modemerken aan de andere kant omvatten, zoals tennisspelers Rafael Nadal en Roger Federer en LVMH, de tennisspelers die schitteren in de prachtige LVMH-campagne van 2024, of de huidige nummer 1 tennisspeler van de wereld, Jannik Sinner, en Gucci. Tijdens Wimbledon in 2023 verscheen Sinner met een unieke, met monogrammen versierde Gucci-tas op de tennisbaan. Ook de voetballegendes Messi en Cristiano Ronaldo schitterden in een LVMH-campagne vóór de FIFA Wereldbeker eind 2022.

De invloed en waarde van atleten voor sport en mode is enorm. Hun IE is van onschatbare waarde. Toen Lionel Messi in 2023 bij Inter Miami tekende, was het roze Adidas-shirt van het team in een mum van tijd uitverkocht, niet noodzakelijkerwijs om gedragen te worden door voetballers of zelfs door sportmannen en -vrouwen, maar door mensen overal ter wereld, niet als sportkleding maar als modekleding. Dit maakte Adidas plotseling tot een modemerk.

Het is duidelijk dat bij deze samenwerkingen veel IE-rechten betrokken zijn. In de eerste plaats die van de atleten, namelijk hun rechten op hun afbeeldingen en hun namen, die zij vaak als merk hebben geregistreerd en die zij kunnen licentiëren aan iedereen die deze IE-rechten wil gebruiken. Via die licenties genereren ze inkomsten in de vorm van royalty’s. De exploitatie van hun IE-rechten levert deze atleten en beroemdheden  inkomsten op, een rendement op investering dat alleen verband houdt met hun beroemdheid en hun IE.

Uiteraard hebben ook de sport- en modemerken, zoals LVMH en Gucci, merkenrechten, auteursrechten, modelrechten en octrooirechten, niet alleen op hun namen, logo’s en monogrammen, maar ook op hun producten, zoals de Gucci-tas.

De waarde van IE die bij deze samenwerkingen betrokken is, is duidelijk, zowel voor de atleten als voor de sport- en modemerken. Professionele atleten hebben korte carrières. Samenwerkingen met sport- of modemerken bieden een inkomstenstroom waardoor zij een “nieuw” leven na de sport kunnen opbouwen. Hun persoonlijke imago, namen, beroemdheid en hun merk zijn miljoenen waard en kunnen worden geëxploiteerd. In ruil daarvoor profiteren de merken van de beroemdheid en invloed van de atleten. Tennisster en modeontwerpster Serena Williams, bekend om haar samenwerking met Nike en haar eigen merk S by Serena, zei ooit dat de tennisbaan haar catwalk was. Dat zegt genoeg. Ze ontving in 2023 de beroemde “Fashion Icon Award” van de Council of Fashion Designers of America.

Niet-atletische modeontwerpers werken ook samen met sport- en modemerken. Het shirt van Stella McCartney voor het damesteam van Arsenal, dat in september 2023 werd uitgebracht, was binnen enkele minuten uitverkocht. Het werd toen gedragen door influencer Mia Regan, vriendin van Romeo Beckham, zoon van de beroemde David Beckham, tijdens de show van Stella’s lente/zomer 2024 tijdens de Paris Fashion Week.

En waar zouden mode, sport en IE beter een Olympisch team kunnen vormen dan op de Olympische Spelen zelf? Dit laatste is een wereldwijd spektakel. Het Internationaal Olympisch Comité (IOC) begrijpt de waarde van IE volledig, zonder welke geen Spelen mogelijk zouden zijn, te beginnen met hun eigen IE. De Olympische IE-rechten beschermen de Olympische Eigendommen, namelijk de unieke aspecten van de Spelen, en genereren de noodzakelijke inkomsten door middel van licenties, uitzendingen en merchandising daarvan, die nodig zijn om de Olympische Spelen te organiseren en in het algemeen om atleten te ondersteunen en de sport wereldwijd te ontwikkelen.

Volgens Regel 7 van het Olympisch Handvest omvatten de Olympische Eigendommen het Olympische symbool evenals de Olympische vlag, het motto, het volkslied, aanduidingen (zoals “Olympische Spelen” en “Spelen van de Olympiade”), benamingen, emblemen, de Olympische vlam en fakkels. Alle rechten op deze Olympische Eigendommen behoren exclusief toe aan het IOC, inclusief de rechten op hun gebruik in verband met winstgevende, commerciële of reclamedoeleinden.

De Olympische IE-rechten omvatten merken, auteursrechten, ontwerpen en andere rechten, waaronder domeinnamen, databankrechten en mogelijk bedrijfsgeheimen. In totaal heeft het IOC wereldwijd ongeveer 3600 merken geregistreerd. Het eerste geregistreerde merk was het woordmerk “OLYMPIA” in 1953. De vijf in elkaar grijpende ringen, die de unie van de vijf bewoonde continenten symboliseren, zijn ook beschermd als merk, zowel in zwart-wit als in kleur. De merkregistratie geldt voor alle 45 Nice-klassen, dus voor alle mogelijke goederen en diensten. Het officiële motto van alle Olympische Spelen “CITIUS ALTIUS FORTIUS” is sinds 1993 ook als merk geregistreerd en wordt nu ook beschermd voor alle 45 klassen, evenals de Engelse vertaling “faster, higher, stronger” en de slogans en mascottes voor elke afzonderlijke Olympische Spelen, zoals de slogan “GAMES WIDE OPEN” en de mascotte “Phryges” voor de Olympische Spelen in Parijs 2024.

De Olympische emblemen, die volgens artikel 7.11 van het Olympisch Handvest een geïntegreerd ontwerp zijn waarbij de Olympische ringen worden gecombineerd met een ander onderscheidend element, zijn beschermd door een combinatie van merkenrecht en auteursrecht, zoals het Olympische embleem van LA 2028. De Olympische fakkels zijn beschermd door auteursrecht en/of model- en ontwerprechten, zoals de fakkel van Parijs 2024, ontworpen door Mathieu Lehanneur.

Het IOC heeft regels en richtlijnen opgesteld met betrekking tot het commerciële, promotionele, educatieve en redactionele gebruik van zijn Olympische Eigendommen. Dit gebruik is voorbehouden aan het IOC, de Olympische Partners en de Olympische familie, in verband met de Olympische Spelen en de Olympische Beweging, onderworpen aan vooraf overeengekomen voorwaarden. Samenwerkings- en licentieovereenkomsten worden verstrekt en zorgvuldig gecontroleerd. Controle en behoud van de exclusiviteitsrechten door het IOC is uiteraard essentieel om het imago van de Olympische Beweging te beschermen en de voortzetting van de inkomsten te waarborgen.

Modehuis LVMH was de premium Olympische partner van de Olympische Spelen in Parijs 2024, met onder andere zijn modemerken Berlutti (dat de Franse Olympische ploeg kleedde voor de openingsceremonie) en Dior (dat Lady Gaga en Celine Dion aankleedde). De licentie van het IOC aan LVMH werd gewaardeerd op een geschatte 150 miljoen euro. Sportmerk Le Coq Sportif was officiële partner van de Franse Olympische en paralympische atleten voor sport- en vrijetijdskleding. Deze merken kennen de waarde van exclusief verbonden zijn met het IOC en de sportwereld. De licentie voor exclusief gebruik van de Olympische Eigendommen is een voorrecht dat enorme zichtbaarheid en exposure biedt voor deze modemerken die, door samen te werken met het IOC, het grootste, meest vertrouwde en meest positieve sportplatform ter wereld gebruiken om hun merken en producten bij de consument te brengen met als doel waarde toe te voegen en de productverkoop en winst te verhogen.

Dit geldt ook voor de partners van het Nationale Olympische Comité, zoals de Belgische modemerken Café Costume, de partnervan de Belgische heren voor de uniformen van de openingsceremonie van de Olympische Spelen in Parijs 2024, en Caroline Biss, partner voor de Belgische dames voor de uniformen van de openingsceremonie, evenals voor het Amerikaans-Canadese sportmerk Lululemon, de officiële outfitter voor team Canada op de Olympische Spelen in Parijs 2024 en outfitter voor de komende Winterspelen in Milaan in 2026, en voor Giorgio Armani’s EA7, die de outfit van het Italiaanse team voor de Olympische Spelen in Parijs 2024 ontwierp en vele anderen.

Bent u actief in de mode- en/of sportsector? Wilt u meer weten over IE in sport- en modesamenwerkingen? Neem dan gerust contact op met Christine De Keersmaeker via cdk@astrealaw.be

De Eurovignetrichtlijn: hoe de transportsector zal moeten vergroenen

In het Vlaams regeerakkoord is er sprake van een verhoging van de kilometerheffing voor vervuilende vrachtwagens als onderdeel van de inspanningen om het vrachtverkeer duurzamer te maken en de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Deze verhoging van de kilometerheffing past binnen het bredere kader van het “de vervuiler betaalt”-principe, zoals voorgeschreven door de “Eurovignetrichtlijn”*.

Deze heeft als doel om bedrijven aan te moedigen te investeren in milieuvriendelijkere voertuigen.

De Eurovignetrichtlijn werd op 24 maart 2022 verstrengd door Richtlijn 2022/362. Lidstaten krijgen tot 25 maart 2024 om deze strengere Richtlijn te implementeren.

Context en beleidsdoelen van de (verstrengde) Eurovignetrichtlijn:

1. Toepassingsgebied: de Richtlijn richt zich op zware vrachtwagens die gebruikmaken van het trans-Europese wegennetwerk. De Richtlijn heeft als doel om een gelijke behandeling van vervoersbedrijven te garanderen, ongeacht hun land van herkomst. Sinds de verstrenging is de Richtlijn ook van toepassing op alle tolstelsels voor voertuigen, ongeacht of deze gelden voor lichte voertuigen, zware voertuigen of beide. Er blijft echter een onderscheid tussen lichte en zware voertuigen.

2. Hogere tarieven voor vervuilende vrachtwagens, onderscheid op basis van emissienormen: De kilometerheffingen voor vrachtwagens worden aangepast op basis van hun emissieklasse, waarbij vervuilendere voertuigen hogere tarieven betalen. Dit geldt zowel op autosnelwegen als op een aantal belangrijke secundaire wegen. Vrachtwagens die onder een lagere en dus vervuilendere emissieklasse vallen, zoals Euro V of lager, worden geconfronteerd met een aanzienlijke tariefverhoging, terwijl vrachtwagens die voldoen aan de strengere Euro VI-normen of schoner zijn, profiteren van lagere tarieven en zelfs in bepaalde gevallen vrijgesteld worden van een heffing. Dit systeem van gedifferentieerde kilometerheffing maakt investeringen in nieuwe technologieën aantrekkelijker voor transportbedrijven, maar zet hen anderzijds onder economische druk om hun wagenpark te verduurzamen.

3. Invoer van een nieuw type heffing, de congestieheffing: Daarnaast kunnen lidstaten de congestieheffing invoeren om verkeersopstoppingen te verminderen. Voorheen bood de Eurovignetrichtlijn lidstaten alleen de mogelijkheid om, onder bepaalde voorwaarden, tijdens de piekuren een variabele (lees hogere) infrastructuurheffing te vorderen om zo congestie te voorkomen. Congestieheffingen, die indien ze worden ingevoerd, komen bovenop deze infrastructuurheffing onafhankelijk van enige voorwaarden en kunnen van toepassing zijn zowel op zware als op lichte voertuigen. Lidstaten kunnen deze nieuwe heffing invoeren op elk deel van hun wegennet waar regelmatig verkeersopstoppingen optreden, maar uitsluitend tijdens periodes waarin dit gebruikelijk is.

4. De verhoging van de kilometerheffing heeft verschillende doelen:

  • 1. Het verminderen van de uitstoot van schadelijke stoffen zoals CO₂, stikstofoxiden en fijnstof.
  • 2. Het stimuleren van investeringen in schonere technologieën, zoals elektrische vrachtwagens of vrachtwagens die voldoen aan de nieuwste emissienormen.
  • 3. Duurzame mobiliteit bevorderen. Europa wil de transportsector duurzamer maken, door zowel bedrijven te prikkelen als de kosten van luchtvervuiling en infrastructuurschade door te rekenen aan de grootste vervuilers.

5. Impact op de sector: Deze maatregelen duwen de transportsector in de kosten, vooral bedrijven die nog hoofdzakelijk van oudere vrachtwagens gebruik maken. Transportbedrijven zouden hierdoor gestimuleerd moeten worden om hun wagenpark sneller te vernieuwen en over te stappen op schonere voertuigen.

Wat met Vlaanderen?

Vlaanderen past de Eurovignetrichtlijn specifiek toe via het Viapass-systeem, dat sinds 1 april 2016 een kilometerheffing oplegt aan vrachtwagens van meer dan 3,5 ton. Dit systeem vervangt het traditionele Eurovignet en laat vrachtwagens betalen per kilometer voor het gebruik van Belgische wegen, inclusief die in Vlaanderen. De hoogte van de heffing hangt af van het gewicht van het voertuig, de emissieklasse en het type weg (met hogere tarieven op autosnelwegen en bepaalde regionale wegen).

De kilometerheffing geldt voor bijna alle Vlaamse snelwegen en enkele belangrijke secundaire wegen. Zware vrachtwagens moeten hun kilometers registreren via een verplichte On Board Unit (OBU), waarna de heffing automatisch wordt berekend.
De inkomsten uit de kilometerheffing worden geïnvesteerd in infrastructuur, zoals wegenonderhoud en mobiliteitsprojecten. Het systeem is afgestemd op vergelijkbare heffingssystemen in Wallonië en Brussel en op internationale afspraken met buurlanden zoals Nederland.

Rol van Viapass en Satellic:

Viapass houdt toezicht op het kilometerheffingssysteem en coördineert de implementatie en naleving in Vlaanderen, Wallonië en Brussel. Het bepaalt de tarieven in overleg met de regionale overheden en ziet toe op het gebruik van de inkomsten voor infrastructuur. Satellic voert de technische kant van het Viapass-systeem uit, levert de OBU’s, verzorgt de kilometerheffing en biedt ondersteuning aan transporteurs.

Toekomst en ontwikkelingen:

Op dit ogenblik is de omzetting van Richtlijn 2022/362 nog niet gebeurd en zijn de verstrengde regels nog niet van toepassing. Dit is echter een kwestie van tijd, zeker gelet op het Vlaams regeerakkoord.

Indien u en uw onderneming klaar willen zijn voor deze transitie, of u nog andere aan transportrecht gerelateerde vragen heeft, aarzel dan niet om onze specialisten transportrecht te contacteren.

* Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van wegeninfrastructuur aan voertuigen

Nieuwe cybersecurity regelgeving: NIS2 van kracht

Op 18 oktober 2024 wordt de nieuwe NIS2-regelgeving in België van kracht (wet van 26 april 2024 – B.S. 17 mei 2024). Deze bevat een uitgebreid arsenaal aan verplichtingen voor ondernemingen op vlak van cybersecurity.

Ten opzichte van de vorige NIS-wet van 2019 is er heel wat veranderd: de cyberdreigingen nemen steeds toe, cybercriminelen worden steeds inventiever en we zijn steeds afhankelijker van digitale infrastructuur. Het werd dus al snel duidelijk dat de oude NIS-regelgeving niet meer volstond en er een versnelling hoger geschakeld moest worden.

Daarom werd het toepassingsgebied van de NIS-regelgeving gevoelig uitgebreid, zijn er veel meer verplichtingen na te komen (zowel vóór als na een cyberincident), is er een grotere aansprakelijkheid (ook voor bestuurders én management) en is cybersecurity meer dan ooit een thema dat meer is dan een louter IT of compliance verhaal. Het vereist een inzet van heel wat stakeholders binnen een bedrijf en heeft ook links met andere regelgeving, zoals gegevensbescherming (AVG).

Hoe gaat u nu praktisch aan de slag met NIS2?

 

Stap 1: bepaal of u onder de wet valt of niet

U dient een in België gevestigde middelgrote of grote onderneming te zijn (volgens aanbeveling 2003/361/EG van de Europese Commissie, ook rekening te houden met partner of verbonden ondernemingen en uitzonderingen waarbij de grootte irrelevant is) die actief is in één van de 11 zeer kritieke (o.a. energie, transport en digitale infrastructuur) of 7 kritieke sectoren (o.a. levensmiddelen, chemie en productie). Valt u niet onder het toepassingsgebied kan u nog steeds geconfronteerd worden met NIS2 als toeleverancier van een NIS2 onderworpen onderneming.

Stap 2: indien u onder het toepassingsgebied valt, bepaal of u een belangrijke en essentiële entiteit bent en registreer u bij het CCB

Entiteiten dienen zich binnen de 5 maanden na 18 oktober te registreren bij het CCB (bepaalde digitale sectoren evenwel reeds binnen de 2 maanden). Ook wanneer men niet onder het toepassingsgebied valt, biedt een vrijwillige registratie bepaalde voordelen.

Stap 3: implementeer de nodige maatregelen

NIS2 voorziet een resem aan minimummaatregelen die moeten genomen worden op vlak van risicoanalyse, beleid & procedures, technologie, infrastructuur, personeel, leveranciers en audit. Doet zich toch een incident voor, moet daarvoor een draaiboek klaarliggen, aangezien u in veel gevallen reeds binnen de 24u een melding ervan moet kunnen maken bij het CCB (en minstens steeds binnen de 72u).

Stap 4: bepaal of u een certificering nodig heeft, dan wel die wenselijk is

Essentiële entiteiten moeten, tenzij ze voor een inspectie door het CCB kiezen, na 18 maanden de eerste stappen en na 30 maanden de finale stappen voor certificering gezet hebben via ISO 27001 of het door het CCB ontwikkelde CyFUN. Belangrijke entiteiten kunnen ervoor kiezen dit vrijwillig ook te doen.

Hou ook rekening met eventuele bijkomende sector gebonden verplichtingen, zoals DORA (van kracht in januari 2025) dat een bijkomende reeks verplichtingen oplegt voor entiteiten in de bank-, verzekerings- en financiële sector of de toekomstige Cyber Resilience Act (CRA) voor ‘connected’ toestellen.

Hulp nodig bij NIS2, DORA of CRA? Raadpleeg ons team van cybersecurity experten die ondertussen reeds heel wat ondernemingen op weg hielpen. Uw contactpersoon: Levi Van Dijck.

Baanbrekend arrest van het Europese Hof van Justitie zet het voetballandschap op zijn kop

Op 4 oktober 2024 heeft het Europese Hof van Justitie een arrest geveld betreffende de FIFA-regels inzake de eenzijdige beëindiging van spelerscontracten in de voetbalsector. Het gevolg van dit arrest is momenteel nog moeilijk te voorspellen. De reacties over dit arrest zijn wel immers zeer verdeeld. Sommige experten spreken van een aantasting van de fundamenten van het transfersysteem dat de toekomst van voetbaltransfers zal veranderen, terwijl anderen liever de kat uit de boom kijken en geen grootscheepse veranderingen verwachten. Wij zetten hieronder uiteen waar het precies over gaat.

Regelgeving in kwestie

De specifieke regels hebben betrekking op het FIFA Reglement betreffende de Transfers en het Statuut van Spelers, dat stelt dat contracten tussen een speler en diens voetbalclub slechts kunnen worden opgezegd in onderling overleg of aan het einde van de overeengekomen termijn. Indien dit contract op eenzijdige wijze zou worden opgezegd door de speler zonder een zogenaamde “gegronde reden”, dan hangt de speler, alsook de eventuele nieuwe club die de speler wenst aan te werven, grove sancties boven het hoofd. Het betreffen dan meer bepaald volgende sancties:

  1. Schadevergoeding berekend volgens het recht van het land in kwestie, de specifiteit van de sport en eender welke ander objectief criterium;
  2. De speler en de club die de speler wenst aan te nemen zullen solidair en gezamenlijk gehouden zijn tot de schadevergoeding;
  3. De nieuwe club wordt vermoed, tot bewijs van het tegendeel, de speler aangezet te hebben diens contract beëindigd te hebben. Indien deze club dit vermoeden niet kan weerleggen, kunnen zij verboden worden spelers te registreren;
  4. De nieuwe club kan geweigerd worden een Internationaal Transfer Certificaat verleend te worden door de oude voetbalbond van de desbetreffende speler.

 

Feiten

Concreet ging het in deze zaak over een voetbalspeler, die werkzaam was bij Lokomotiv Moskou, waar hij zijn contract ontbonden zag. De voetbalclub beweerde immers dat hij weigerde te voetballen en dus zelf zijn contract eenzijdig had ontbonden. Lokomotiv Moskou spande hierop een zaak aan bij het CRL (het dispuutorgaan binnen de FIFA) voor een bedrag van 20 miljoen EUR. Deze instantie veroordeelde de speler tot een bedrag van 10,5 miljoen EUR, hetgeen door het TAS (het Hof van Arbitrage voor de Sport) werd bevestigd. Intussen, had de speler een aanbieding ontvangen van de Belgische voetbalclub Sporting Charleroi, doch enkel op voorwaarde dat Sporting Charleroi niet mee gehouden zou worden de schadevergoeding te betalen. Dit bleek echter niet het geval, waardoor deze aanbieding in het water viel.

Volgend hierop, heeft de speler dan ook een juridische procedure opgestart voor een Belgische rechter tegen de FIFA en de KBVB om schadevergoeding te verkrijgen voor de schade die hij heeft opgelopen door de bovengenoemde regels. In eerste aanleg werd hem een provisionele schadevergoeding toegekend, waarop FIFA besliste in beroep te gaan bij het Hof van Beroep te Bergen. Voor dit Hof, haalde de raadsman van de speler aan dat de bewuste regelgeving strijdig zou zijn met het vrij verkeer van personen (Art. 45 VWEU) en het de mededinging zou aantasten (Art. 101 VWEU). Het Hof van Beroep te Bergen was dezelfde mening toegedaan, waarna zij de vraag voorlegde aan het Europese Hof van Justitie of de regels die werden opgelegd door de FIFA als private organisatie inderdaad strijdig zijn met het vrij verkeer van personen en of zij inderdaad de mededinging aantasten.

Beoordeling Europese Hof van Justitie

Het Europese Hof van Justitie heeft haar beoordeling opgedeeld in twee delen, namelijk eerst de beoordeling betreffende het vrij verkeer van personen en dan de beoordeling betreffende de mededinging.

Het vrij verkeer van personen (Art. 45 VWEU)

Het Hof vangt aan met uiteen te zetten dat art. 45 VWEU zich verzet tegen een situatie waarbij bepaalde regels ervoor zorgen dat EU-onderdanen verhinderd worden een economische activiteit uit te voeren in een andere lidstaat dan hun lidstaat van oorsprong, of waarbij deze achtergesteld worden.

Het Hof komt redelijk snel tot de conclusie dat de combinatie van de verschillende sancties – zoals deze hierboven werden vermeld – wel degelijk het gevolg hebben dat professionele voetballers worden ontmoedigd om voor een andere voetbalclub in een andere lidstaat te spelen. Volgens het Hof is dit meer bepaald het geval doordat de combinatie van die regels als gevolg heeft dat hen de mogelijkheid wordt ontnomen om een onvoorwaardelijk voorstel te ontvangen, wanneer zij nog steeds een lopend contract hebben. In dergelijk geval, lopen de “nieuwe” voetbalclubs immers steeds grote sportieve, juridische en financiële risico’s.

Het Hof beslist dan ook dat het vrij verkeer van personen wel degelijk in het gedrang komt.

Er bestaat uiteraard wel een mogelijkheid tot rechtvaardiging voor de schending van het vrij verkeer, indien FIFA kan aantonen dat er legitieme doelstellingen van algemeen belang bestaan die proportioneel zijn. In die zin brengt FIFA drie legitieme doelstellingen van algemeen belang bij:

  1. Contractuele stabiliteit en de stabiliteit van professionele voetbalclubs;
  2. De regelmatigheid en goede werking van de verschillende voetbalcompetities onderling; en
  3. Het beschermen van de professionele voetballers als werknemers.

Wat de laatste doelstelling betreft, veegt het Hof deze zeer snel van tafel, nu deze niet volgt uit haar statuten. Het Hof heeft wel oren naar het verzekeren van de regelmatigheid van de voetbalcompetities als legitieme doelstelling van algemeen belang. Een dergelijke doelstelling brengt inderdaad de noodzaak met zich mee om regels op te leggen om een evenwicht en een gelijkheid aan kansen tussen de verschillende voetbalclubs te verzekeren.

Echter, de eerder vernoemde regels gaan, volgens het Hof te ver, nu deze niet of discretionair gedefinieerd worden of kunnen worden door de FIFA of de nationale voetbalbonden. Voornamelijk de vereiste “gegronde reden” betreft daartoe een heikel punt. Ook het vermoeden dat rust op de voetbalclub die de desbetreffende speler wenst te contracteren na diens eenzijdige opzegging van het contract, brengt een ongerechtvaardigd hoge bewijslast met zich mee. Daarbovenop, leidt het eveneens tot disproportioneel hoge schadevergoedingen.

Het Hof is dan ook van oordeel dat aan de vereiste van proportionaliteit niet is voldaan. Het laat evenwel een opening aan het Hof van Beroep te Bergen, als verwijzende instantie, om hierover een bijkomend onderzoek te doen.

Beoordeling van de mededinging (Art. 101 VWEU)

Naast de vraag of de bovenvermelde regels het vrij verkeer van personen kunnen aantasten, onderzocht het Hof eveneens of de mededinging kan worden aangetast door de regels in kwestie.

Na de verschillende algemene noties te hebben overlopen, gaat het Hof in op de vraag of de regels in kwestie als doel hebben de mededinging aan te tasten, dan wel een dergelijke aantasting als effect teweegbrengen. Het Hof vangt aan met het benadrukken van het feit dat een essentiële paramater van de mededinging binnen de voetbalsector bestaat uit het rekruteren van getalenteerde spelers die reeds werden gevormd bij bepaalde voetbalclubs.

In die zin, stelt het Hof dat nu de eerder vernoemde regels zeer onduidelijk, discretionair en disproportioneel kunnen worden ingevuld door de FIFA en de nationale voetbalbonden, dit tot gevolg heeft dat de voetbalclubs in kwestie ernstig in hun mogelijkheden worden geraakt om andere spelers te rekruteren. In dergelijk geval zijn de gevolgen zodanig drastisch, dat de voetbalclubs worden ontmoedigd spelers te contracteren, wanneer deze nog beschikken over een lopend contract bij een voetbalclub. In dergelijk geval, komt de eerder vermelde essentiële mededingingsrechtelijke parameter van het voetbal, en dus ook de mededinging, in het gedrang. Volgens het Hof zijn regels die dergelijke mededinging aantasten gelijkaardig aan zogenaamde “no-poach” overeenkomsten of niet-afwervingsovereenkomsten.

Het Hof gaat wel verder in op de specifieke aard van het voetbal en de plaats die de FIFA daar inneemt als overkoepelende regelgevende organisatie voor de verschillende competities, om te trachten de stabiliteit van die competities te behouden, onder andere door middel van het voorkomen van eenzijdige opzeggingen van contracten tijdens het lopende voetbalseizoen. Echter, is het Hof van oordeel dat de normale juridische mechanismen van het contractenrecht daartoe voldoende zijn. De door FIFA ingevoerde regels zijn volgens het Hof dan ook niet noodzakelijk, noch essentieel om de mededinging te behoeden.

Conclusie & gevolgen

Uit het arrest blijkt duidelijk dat het Hof hier tegen de tot nu geldende regels van de FIFA in gaat, door te stellen dat deze in verschillende aspecten te ver gaan. Bijgevolg, lijkt het Hof dan ook steeds vaker de kant van de spelers en de clubs te kiezen. Echter, dient hierbij wel benadrukt te worden dat de precieze gevolgen voor de praktijk moeilijk te overzien zijn, nu het zoals steeds verwijst naar het Hof van Beroep van Bergen als verwijzende instantie. De eigenlijke uitspraak in de praktijk en de praktische gevolgen, zal dan ook bij het Hof van Beroep te Bergen komen te liggen.

Wat  wel duidelijk lijkt, is dat de regels van FIFA nogmaals onder druk komen te staan en dat een wijziging van het systeem noodzakelijk lijkt. FIFA zelf heeft intussen reeds aangegeven het arrest te onderzoeken en verder te analyseren. Het is verder afwachten wat de concrete veranderingen in de praktijk precies zullen zijn.

Heeft u verdere vragen bij dit arrest of bij de eventuele gevolgen hierover? Neem dan zeker contact op met: Julie Wouters of Pierre De Strycker.

Wat zijn de stappen bij een onteigeningsproces?

Het onteigeningsrecht heeft verstrekkende gevolgen voor private personen en rechtspersonen wiens eigendom of zakelijke recht(en) ontnomen wordt. Maar hoe gaat deze procedure in zijn werk? En kan u actie ondernemen tegen een onteigening? Advocatenkantoor Astrea schept duidelijkheid.

Wat houdt een onteigeningsprocedure in?
Een onteigening is een juridische procedure waarbij de overheid eigendom van private personen en rechtspersonen verwerft voor doeleinden van openbaar nut. Denk maar aan: infrastructuurprojecten, economische ontwikkeling of stadsplanning.

Het onteigeningsrecht is verankerd in de Belgische grondwet en het onteigeningsdecreet. Om gronden of zakelijke rechten zoals bvb een erfdienstbaarheid via een onteigening te verwerven, dient de onteigenaar strikte voorwaarden in acht te nemen. Een onteigening gebeurt niet van de ene dag op de andere, maar verloopt in verschillende stappen. We zetten deze hieronder op een rij.

Stap 1: het voorlopig onteigeningsbesluit

Via het voorlopige onteigeningsbesluit maakt de overheid die onteigent bekend dat ze onroerende goederen of zakelijke rechten wil onteigenen. Dit besluit moet de noodzaak en het openbaar nut van de onteigening aantonen.

Stap 2: openbaar onderzoek

Eigenaars en houders van zakelijke rechten worden via het openbaar onderzoek ingelicht over de onteigening. Een openbaar onderzoek duurt 30 dagen. Alle personen die onteigend worden, kunnen hun standpunten, opmerkingen en bezwaren indienen bij de onteigenende overheid.

Stap 3: definitief onteigeningsbesluit

In het definitieve onteigeningsbesluit legt de overheid de onteigening vast. In dat besluit geeft ze aan hoe ze is omgegaan met de overgemaakte standpunten, opmerkingen en bezwaren.. Alle belanghebbendenkunnen een definitief onteigeningsbesluit aanvechten bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen. De Raad zal het besluit toetsen op zijn wettigheid.

Stap 4: onderhandelingen

Vervolgens doet de overheid een verplicht aanbod om de gronden of zakelijke rechten minnelijk te verwerven. Beide partijen kunnen onderhandelen over het gemaakt aanbod.

Stap 5: gerechtelijke fase

Bereiken de partijen geen akkoord dan kan een gerechtelijke onteigeningsprocedure bij de bevoegde vrederechter opgestart worden. Deze zal eerst de wettigheid van de onteigening beoordelen. Nadien zal de vrederechter oordelen over de onteigeningsvergoeding.

De onteigeningsvergoeding moet de onteigende in staat stellen een gelijkwaardig goed aan te schaffen. Dit omvat niet alleen de marktwaarde van het onroerend goed, maar ook bijkomende kosten zoals verhuiskosten en waardevermindering.

Tegen de uitspraken van de vrederechter kan telkens hoger beroep worden aangetekend bij de bevoegde rechtbank van eerste aanleg.

Met meer dan 25 jaar ervaring in onteigeningsrecht biedt Astrea bijstand aan onteigenaars en onteigenden in deze procedures.

Meer weten? Neem contact op met ons team publiek- en administratief recht.

Verzekeringsclaim procedure

Hoe eis ik een schadevergoeding bij geleden schade?

 

Financiële schade, lichamelijke schade, materiële schade … Een schadegeval kan diverse vormen aannemen. Heeft u schade geleden door de fout van een ander, met wie u al dan niet een contract heeft, dan wilt u dat deze wordt vergoed. Advocatenkantoor Astrea geeft sturing doorheen elke fase van dit proces. Onderstaand stappenplan zet u alvast op weg bij het eisen van een schadevergoeding. 

 

Stap 1: Ga uw verzekeringssituatie na

 

Een eerste stap is vaak om na te gaan of u verzekerd bent tegen de opgelopen schade. Wanneer de schade door uw verzekering wordt gedekt, zal de verzekeraar de schade in principe geheel of gedeeltelijk vergoeden. Dit vereenvoudigt het proces aanzienlijk: zo hoeft u de veroorzaker van de schade niet persoonlijk aan te spreken. Uw verzekeraar eist vaak in de polisvoorwaarden dat u onmiddellijk aangifte van een schadegeval doet. Vaak zijn verschillende polissen relevant – de specialisten verzekeringsrecht van Astrea helpen u door het bos de bomen te zien.

Voorbeeld: Wordt uw vrachtwagen tijdens het transport door een derde beschadigd, dan kan u mogelijk uw autoverzekeraar aanspreken. Worden uw goederen die zich in de vrachtwagen van een transporteur bevinden tijdens het transport beschadigd, dan kan u allicht uw transportverzekeraar aanspreken.

 

Stap 2: Identificeer de veroorzaker, verzamel bewijs en stel bewijsmateriaal veilig

 

 Essentieel is dat u weet wie verantwoordelijk is voor de schade en alle relevante bewijzen verzamelt, zoals kostennota’s, facturen, processen-verbaal, schaderapporten en medische verslagen. Vaak dringt een tegensprekelijke expertise – in aanwezigheid van alle betrokken partijen – zich op. Meestal is het vlak na een schadegeval erg moeilijk om onmiddellijk de schadeveroorzakende partij(en) te identificeren of om de juiste maatregelen te nemen om bewijs te vergaren en veilig te stellen. De specialisten van Astrea staan u graag bij en kunnen zeer snel schakelen om met u na te gaan welke bewijs- en bewarende maatregelen zich opdringen, desnoods via tussenkomst van de rechtbank.

 

Stap 3: Stel de veroorzaker in gebreke en/of formuleer protest

 

Vaak is ook het versturen van een eerste ingebrekestelling of protest naar de veroorzaker(s) van de schade spoedig na het schadegeval vereist. Vergeet zeker niet de schade te beschrijven en de veroorzaker(s) effectief aansprakelijk te stellen. Ook het (minstens voorlopig) begroten van de schade is daarbij aangewezen. Staat de totale schade nog niet vast, dan kan een provisionele schadevergoeding gevraagd worden. Het is belangrijk dat de ingebrekestelling juridisch correct is; en vaak dient ook binnen een bepaalde (korte) termijn te worden geageerd. U raadpleegt best een juridisch expert die u doelgericht ondersteunt.  

 

Stap 4: Wij gaan met jullie voor een oplossing binnen of buiten de rechtbank

 

Advocatenkantoor Astrea streeft naar de meest geschikte oplossing voor uw schadegeval. We stellen een minnelijke regeling voorop waar mogelijk, maar verdedigen ook uw belangen voor de rechtbank. Een gerechtelijke procedure start met het dagvaarden van de aansprakelijke partij(en) en het helder formuleren van de schadeclaim.. De rechter beslist nadien over de aansprakelijkheid en hoogte van de schadevergoeding, mogelijks na aanstelling van een gerechtsdeskundige. 

 

Het is cruciaal om te benadrukken dat de verschillende stappen en hun volgorde niet altijd strikt en eenduidig zijn. De aard en omstandigheden van een schadegeval kunnen variëren, wat betekent dat een flexibele en aangepaste aanpak vereist is. Vaak moeten er binnen de eerste uren na het schadegeval belangrijke vaststellingen gebeuren. Dit kan bijvoorbeeld het veiligstellen van bewijsmateriaal zijn of het identificeren van de verantwoordelijke partij. Elk probleem is uniek en vereist een specifieke aanpak. Het advies van een juridisch expert kan daarom essentieel zijn om de juiste stappen in de juiste volgorde te nemen, afhankelijk van de specifieke omstandigheden van uw schadegeval.

 

Contacteer Astrea

Pragmatisch, transparant en doelgericht. Advocatenkantoor Astrea assisteert u bij elke stap van een schadegeval. Neem contact op met het team verzekeringsrecht.

Contacteer ons voor meer informatie.

Nieuw Vlaams Decreet: Vervreemden van onroerende domeingoederen en het vestigen en vervreemden van zakelijke rechten

Op 8 maart heeft de Vlaamse regering een nieuw decreet over het vervreemden van onroerende domeingoederen en het vestigen en vervreemden van zakelijke rechten bekrachtigd en afgekondigd.

Openbare domeingoederen zijn goederen die bestemd zijn tot het gebruik van allen. Deze goederen kunnen door niemand exclusief worden gebruikt. In de regel zijn zij onbeschikbaar en kunnen zij evenmin zonder voorafgaande onttrekking uit het openbaar domein (desaffectatie) in de handel worden gebracht.

Om de burger een duidelijke regeling te bieden, werd ervoor geopteerd om een nieuw decreet op te stellen dat de bestaande regeling van 2018 in grote mate herneemt maar toch enkele wijzigingen en aanvullingen doorvoert.

De belangrijkste wijziging is de uitbreiding van het toepassingsgebied van de publiciteitsverplichtingen naar de hele Vlaamse administratie. Naast de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest zijn er immers heel wat andere vastgoedspelers binnen de Vlaamse overheid met een substantiële vastgoedportefeuille. Voor al deze instanties bestond er voorheen geen juridisch kader waarbinnen zij hun onroerende goederen moeten vervreemden, of zakelijke rechten moeten vestigen of vervreemden.

Voortaan kunnen openbare domeingoederen van elk van deze instantie slechts worden vervreemd nadat dit voorafgaandelijk openbaar werd gemaakt door passende en evenredige publiciteitsmaatregelen. Wat beschouwd kan worden als gepaste publiciteit, zal afhangen van de concrete context van de transactie. Te denken valt aan de waarde, de staat en de ligging van het onroerend goed, alsook aan de marksituatie.

Deze publiciteitsverplichtingen houden in dat de vervreemding van domeingoederen voorafgaandelijk aan het publiek kenbaar moet worden gemaakt, bijvoorbeeld via een marktbevraging of een officieel kanaal. Een openbare verkoop wordt daarentegen niet automatisch verplicht.

In de volgende drie uitzonderlijke gevallen blijft het voor de Vlaamse administratie mogelijk om over te gaan tot een onderhandse transactie zonder voorafgaande publiciteitsmaatregelen:

1. De geschatte waarde van het te vervreemden onroerend goed (of van de volledige looptijd van het zakelijk recht) ligt lager dan 37.500 euro;

2. De transactie vindt plaats ter verwezenlijking van doelstellingen van algemeen belang;

3. De transactie zou redelijkerwijs kunnen aangenomen worden de economische en financiële belangen van de betrokken Vlaamse overheid ernstig te kunnen schaden.

Het decreet trad op 1 juni 2024 in werking.

Voor verdere vragen of bijstand kan u steeds terecht bij het team omgevingsrecht van Astrea.

Bijkomende consumentenbescherming voor de vereniging van mede-eigenaars (VME)

De vereniging van mede-eigenaars (hierna: VME) krijgt sinds kort een bijkomende bescherming. Een nieuwe wetswijziging, die in werking trad op 31 maart 2024, maakt de kwalificatie van een VME als consument mogelijk. Advocatenkantoor Astrea licht de belangrijkste wijzigingen toe. Lees verder.

VME: consument of onderneming?

Voortaan kan een VME naast een onderneming ook gekwalificeerd worden als een consument in de zin van het Wetboek Economisch Recht (WER). Het verschil wordt bepaald door het mogelijk gebruik van de kavels zoals vastgelegd in de statuten van de VME. De doorslaggevende factor is de vraag of een kavel al dan niet voor professionele doeleinden kan worden gebruikt.

De VME is een consument wanneer 75 % of meer van de aandelen in de gemeenschappelijke delen wordt toegewezen aan kavels die geen professionele bestemming kunnen hebben.

De VME is een onderneming wanneer meer dan 25 % van de aandelen in de gemeenschappelijke delen wordt toegewezen aan kavels die wel een professionele bestemming kunnen hebben.

Het aandelenpercentage en de bestemming van de kavels worden vastgelegd in de statuten van de VME. Deze akte vormt dan ook de basis van de kwalificatie. Ontstaat er onenigheid over de bestemming? Dan ligt de bewijslast voor het vervullen van deze voorwaarden bij de VME.

Maakt uw eigendom deel uit van een VME en wilt u weten wat de impact is van deze wetswijziging? Onze advocaten vastgoedrecht helpen u graag verder. Contacteer Astrea

Wat zijn de gevolgen?

De kwalificatie als onderneming of consument heeft belangrijke implicaties voor zowel de VME als derden.

#1 Bescherming tegen onrechtmatige bedingen

Als consument krijgt de VME een bredere bescherming dan voorheen. Niet alleen is de onrechtmatige bedingenleer voor consumenten van kracht, ook geldt de bescherming in geval van stilzwijgende verlenging van contracten. Het gevolg? De VME zal sterker in haar schoenen staan bij het afsluiten van overeenkomsten voor herstellingen, onderhoud van de lift, poetsdiensten …

Ook derden, zoals aannemers of leveranciers, voelen de impact van deze wijziging. Sommige contracten zullen clausules bevatten die voortaan als onrechtmatig worden beschouwd.

Ook als onderneming kan de VME een beroep doen op specifieke bedingen die als onrechtmatig worden beschouwd. Met de nieuwe wetswijziging worden de voorwaarden verder aangescherpt. Opgelet: de lijst verschilt naargelang het gaat om een B2C- of B2B-relatie. Controleer dus vooraf of de VME wordt beschouwd als een consument of als een onderneming.

#2 Bevoegdheid van de rechtbank

Daarnaast heeft de hoedanigheid van de VME ook een impact op de bevoegde rechtbank. Is de VME een consument, dan is in principe de rechtbank van eerste aanleg bevoegd. Als eisende partij heeft de VME wel de keuze om alsnog naar de ondernemingsrechtbank te trekken. Kwalificeert de VME daarentegen als een onderneming, dan kan alleen de ondernemingsrechtbank bevoegd zijn.

Twijfelt u over de kwalificatie van een VME als consument of als onderneming? Wilt u weten of de clausules in de overeenkomst nog steeds rechtsgeldig zijn? Advocatenkantoor Astrea zorgt voor begeleiding en ondersteuning. Neem contact op met het team real estate

Vlaams Parlement keurt hervorming vergunningsprocedures goed

Het Vlaams Parlement keurde op 9 mei 2024 bij spoedbehandeling enkele belangrijke hervormingen van de vergunningsprocedures goed. Zo werd er beslist om de vergunningsprocedure modulair te maken en het omgevingsbesluit in te voeren. 

Modulaire vergunningsprocedure

De nieuwe, modulaire basisprocedure telt een basistermijn van 60 dagen en stelt flexibiliteit centraal. Aanvragers kunnen de vereiste modules inzetten afhankelijk van de inhoud en de aard van hun verzoek. Een nieuwe termijn wordt alleen toegekend bij significante of bijzondere wijzigingen aan de aanvraag, zodat het proces niet steeds opnieuw hoeft te beginnen.

Bovendien wordt het eenvoudiger om wijzigingen door te voeren. De administratie hoeft wijzigingsverzoeken niet langer goed te keuren en aanvullingen op het dossier kunnen op elk moment worden ingediend. De aanvrager zal wel het volledig verloop van het onderzoek moeten afwachten om een verandering aan te brengen, zodat alle standpunten worden meegenomen. Na elke aanpassing wordt de behandelingstermijn verlengd.

Invoering van het omgevingsbesluit

Het omgevingsbesluit wordt ingevoerd om ruimtelijke impulsprojecten, werken van algemeen belang en werken inzake bedrijvigheid versneld te realiseren. Hiermee kan de onderliggende planologische bestemming van het projectgebied worden gewijzigd.

Ruimtelijke impulsprojecten: wijziging naar ‘woongebied’

Werken van algemeen belang: wijziging naar een of meer gebiedsaanduidingen uit de bijlage bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 april 2008 (onder meer de gebiedsaanduidingen ‘Lijninfrastructuur’ en ‘Reservaat en Natuur’)

Werken inzake bedrijvigheid: wijziging via een ruimtelijk uitvoeringsplan naar een bestemming in de categorie ‘bedrijvigheid’

Voordien moest bij projecten die naast een vergunning ook een beperkte planwijziging vereisen, telkens een nieuw ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) worden opgesteld. Dit planningsproces neemt echter enkele jaren in beslag. Daarom vervangt de Vlaamse Regering dit systeem door het omgevingsbesluit, waarvan de aanvraag in principe slechts 180 dagen duurt. Het omgevingsbesluit zal een proefperiode van twee jaar doorlopen, waarna het zal worden geëvalueerd.

De Vlaamse Regering werd gemachtigd om de datum van inwerkingtreding te bepalen.

Voor verdere vragen of bijstand kan u steeds terecht bij het team omgevingsrecht van Astrea.

Contacteer Astrea

Eindejaar en niet opgenomen vakantiedagen over: uitbetalen of toch overdragen? Verandering vanaf 2024

Wettelijke vakantiedagen worden opgebouwd door arbeid tijdens het vakantiedienstjaar (bijvoorbeeld 2022). Deze vakantiedagen kunnen worden opgenomen tijdens het jaar volgend op het vakantiedienstjaar (d.i. het vakantiejaar, bijvoorbeeld 2023).

Het is niet zo uitzonderlijk dat werknemers op het einde van het vakantiejaar niet alle wettelijke vakantiedagen hebben opgenomen.

In principe zijn werknemers verplicht om de vakantiedagen vóór 31 december van het vakantiejaar op te nemen, althans wat betreft de wettelijke vakantiedagen. Voor extralegale vakantiedagen worden de voorwaarden voor opname en overdracht bepaald door de rechtsbron op basis waarvan ze worden toegekend (CAO, arbeidsreglement, …).

Dit verbod van overdracht was tot nu toe zeer strikt. Werknemers mogen evenmin afstand doen van hun recht op vakantie, hun wettelijke vakantiedagen overdragen aan een collega of voortijdig de vakantiedagen van het volgende jaar opnemen. Voor het vakantiedienstjaar 2022 was de grens voor opname van vakantiedagen dus 31 december 2023.

Hierop was één afwijking mogelijk: als een werknemer door arbeidsongeschiktheid niet alle vakantiedagen heeft kunnen opnemen, dan kunnen de resterende vakantiedagen wel uitbetaald worden maar de vakantiedagen zelf kunnen niet worden overgedragen.

 

Vanaf 2024

Vanaf het vakantiejaar 2024 (na vakantiedienstjaar 2023) wordt deze regeling aangepast. De wettelijke vakantiedagen die om bepaalde redenen van schorsing van de arbeidsovereenkomst niet kunnen worden opgenomen, kunnen maximaal 24 maanden worden uitgesteld.

De redenen van schorsing zijn wettelijk beperkt tot erkende arbeidsongevallen of beroepsziektes, andere ongevallen of ziektes, moederschapsrust, vaderschapsverlof, profylactisch verlof, geboorteverlof, adoptieverlof en bepaalde gevallen van pleegzorgverlof.

Als een werknemer omwille van één van deze redenen de vakantiedagen opgebouwd in 2023 niet kan opnemen voor 31 december 2024, dan kan de opname voor maximum twee jaar worden uitgesteld. Opname (bij de huidige of een volgende werkgever) is dan mogelijk van 1 januari 2025 tot en met 31 december 2026.

 

Let op!

Het vakantiegeld wordt wel uitbetaald op het einde van het vakantiejaar (in dit geval 2023). Wanneer de uitgestelde vakantiedagen worden opgenomen, heeft de werknemer dus geen recht meer op vakantiegeld aangezien dit reeds betaald zal zijn.

Wenst u meer informatie hierover of over andere arbeidsrechtelijke topics, aarzel dan zeker niet om ons te contacteren.

De feestdagen komen eraan: geeft u een extraatje aan uw werknemers?

De feestdagen staan voor de deur en werkgevers kunnen van die gelegenheid gebruik maken om hun werknemers extra te belonen.

We zetten even de regels op een rijtje om dit extraatje vrij van sociale zekerheidsbijdragen of fiscale inhoudingen te kunnen toekennen.

Geschenken in natura, in speciën of in de vorm van geschenkcheques zijn geen loon en zijn fiscaal aftrekbaar als ze aan volgende voorwaarden
voldoen.

• De cheques moeten worden toegekend ter gelegenheid van Sinterklaas, Kerstmis of Nieuwjaar.

• Ze mogen een totaalbedrag van 40,00 EUR per jaar en per werknemer niet overschrijden. Dit bedrag kan vermeerderd worden met 40,00 EUR per jaar
voor elk kind ten laste van deze werknemer.

• Alle werknemers van de onderneming of alle werknemers van dezelfde categorie (objectieve criteria!) moeten hetzelfde voordeel krijgen.

Of deze voorwaarden gerespecteerd worden, moet beoordeeld worden op basis van het systeem dat de werkgever voor de toekenning hanteert en niet op basis van het bedrag dat aan elke afzonderlijke werknemer wordt toegekend. Bijvoorbeeld, als een werkgever aan al zijn werknemers een geschenk van 100,00 EUR geeft, maken die geschenken deel uit van het loon, ook indien een aantal van de werknemers twee of meer kinderen ten laste hebben.

Als de waarde van de geschenken deze grenzen overschrijdt, zijn sociale zekerheidsbijdragen verschuldigd op de totale waarde ervan.

Indien u een geschenkcheque wenst te geven, mogen deze cheques enkel worden ingeruild bij ondernemingen die daarover vooraf een akkoord hebben gesloten met de uitgevers van die cheques, mogen zij maar een beperkte looptijd hebben, en noch geheel, noch gedeeltelijk, in speciën worden uitbetaald aan de begunstigde.

In de praktijk kunnen deze geschenkcheques op naam worden besteld bij bedrijven zoals Sodexo en Edenred.

Wenst u meer informatie hierover of over andere alternatieve beloningsvormen, aarzel dan zeker niet om ons te contacteren.

Hebt u al gedacht aan de implementatie van de nieuwe Klokkenluiderswetgeving in uw onderneming?

Vanaf 17 december 2023 is deze wetgeving van toepassing op KMO’s (50 tot 249 werknemers). Zij was reeds in werking getreden op 15 februari 2023 voor grote ondernemingen (meer dan 249 werknemers).

Wat is er nieuw voor de KMO?

1. Een onderneming (=juridische entiteit) moet een intern meldingskanaal voorzien voor werknemers, zelfstandige dienstverleners, aandeelhouders, bestuursleden, enz. die inbreuken in een werkgerelateerde context willen melden. Het gaat om diverse EU-beleidsdomeinen, o.a. marktconcurrentie, maar ook sociale en fiscale fraude.

2. De “klokkenluider” is beschermd tegen represailles of een nadelige behandeling (i) indien hij/zij gegronde redenen had om aan te nemen dat de gemelde informatie over inbreuken (binnen de bepaalde domeinen) op het moment van melding juist was en (ii) indien hij/zij deze informatie via een geldig kanaal heeft gerapporteerd.

Wat zijn de risico’s als u deze wetgeving niet naleeft?

Indien de onderneming de bepalingen van de klokkenluiderswetgeving niet naleeft, kan dit bestraft worden met zwaarwichtige sancties.

– Het niet opzetten van een intern meldingskanaal en een meldingsregister: gevangenisstraf van 6 maanden tot 3 jaar en/of strafrechtelijke boete van 4.800 EUR tot 48.000 EUR; of een administratieve boete van 2.400 EUR tot 24.000 EUR;

– Indien een represaille of nadelige behandeling door de onderneming ten opzichte van de “klokkenluider” plaatsvindt en indien de werkgever geen bewijs van het tegendeel levert (omkering van de bewijslast):

o beschermde werknemer: een schadevergoeding van 18 tot 26 weken loon;

o anderen: de werkelijk geleden en bewezen schade;

– Indien de werkgever (of enige persoon) de melding belemmert of tracht te belemmeren, vergeldt, onnodige of hinderlijke procedures initieert, of de vertrouwelijkheid van de identiteit van de klokkenluider niet waarborgt: een gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en/of een strafrechtelijke boete van 4.800 EUR tot 48.000 EUR.

Wat is de meerwaarde van Astrea bij de implementatie van deze wetgeving?

Astrea biedt een one stop shop dienstverlening aan die tweeledig is:

– Juridische adviesverlening en assistentie bij de implementatie van een meldingskanaal (niet-anoniem en/of anoniem):

Wij hebben de juridische kennis in huis om over deze wetgeving te adviseren alsook uw onderneming bij te staan bij de juridische implementatie ervan (onder meer door de noodzakelijke juridische documenten op te stellen).

– Aanbieden van een anoniem meldingskanaal in samenwerking met Trustan BV:

Astrea is een samenwerking aangegaan met Trustan BV die een doeltreffend meldingsplatform aanbiedt, waar werknemers anoniem een melding kunnen doen en waarbij er dus tegemoet wordt gekomen aan de verplichting om een “intern meldingskanaal” te voorzien, zij het op anonieme wijze.

Interesse? neem dan contact op met ons team arbeidsrecht

Relance-uren (overuren zonder hoge loonkosten): verlengd tot 30/06/2025

Het systeem van de relance-uren is ontstaan tijdens de coronacrisis om de uitzonderlijke vermeerdering van werk in de cruciale sectoren op te vangen. Later werd dit uitgebreid naar alle andere sectoren.

Dit systeem van “relance-uren” is verlengd voor de periode van 1 juli 2023 tot en met 30 juni 2025 (wet van 20 juli 2023 naar aanleiding van het interprofessioneel akkoord 2023-2024).

De relance-uren hebben wat gelijkenissen met vrijwillige overuren die kunnen worden gepresteerd in het kader van de arbeidswet:

• zo moeten werkgever en werknemer een schriftelijke overeenkomst sluiten voor maximaal zes maanden;

• er dient geen inhaalrust te worden toegekend voor de gepresteerde overuren.

De relance-uren kunnen bovenop de vrijwillige overuren (in principe 100 per kalenderjaar) worden toegekend met een maximum van:

• in de periode van 1 juli tot en met 31 december 2023: 120 bijkomende relance-uren;

• in 2024: 120 bijkomende relance-uren;

• in de periode van 1 januari 2025 tot en met 30 juni 2025: 120 bijkomende relance-uren.

Er is geen voorrangsmechanisme voor vrijwillige overuren gestipuleerd. De werkgever kan dus eerst een systeem van relance-uren overeenkomen, en nadien met dezelfde werknemer ook nog vrijwillige overuren overeenkomen, of omgekeerd.

Er zijn ook verschillen tussen het systeem van vrijwillige overuren en de relance-uren:

• Voor relance-uren moet geen overloon (50%, of 100% op zondagen of feestdagen) worden betaald;

• In tegenstelling tot de vrijwillige overuren, zijn relance-uren vrij van RSZ en bedrijfsvoorheffing. Bruto is netto.

De relance-uren mogen de grens van 11 uur/dag en 50 uur/week niet overschrijden.

Wenst u meer informatie hierover, aarzel dan zeker niet om ons te contacteren.

Vanaf 1 januari 2024: ziekte van werknemer tijdens vakantie

De arbeidsovereenkomst is geschorst als de werknemer arbeidsongeschikt/ziek is of jaarlijkse vakantie opneemt.

Als twee schorsingsgronden van de arbeidsovereenkomst samenvallen, dan gold tot nu toe de regel dat de eerste schorsingsgrond primeert op de tweede.

Concreet:

• als de werknemer ziek wordt vóór zijn vakantie, dan primeert de schorsing omwille van ziekte op de schorsing omwille van vakantie, en dan kan de werknemer zijn vakantiedagen opnemen op een ander tijdstip;

• als de werknemer tijdens zijn vakantie ziek wordt, dan geldt de vakantie als primaire schorsingsgrond aangezien de vakantie is aangevangen vóór de arbeidsongeschiktheid. De werknemer kan deze vakantiedagen niet opnieuw nemen op een ander tijdstip.

Hierin komt nu verandering. Vanaf 1 januari 2024 zullen de werknemers die arbeidsongeschikt worden tijdens hun vakantie, de vakantiedagen die samenvallen met de dagen arbeidsongeschiktheid, kunnen behouden. Deze regels zijn eveneens van toepassing op arbeidsongeschiktheid tijdens een collectieve vakantie.

Dit betekent ook dat de regels met betrekking tot gewaarborgd loon moeten worden toegepast. De werknemer dient uiteraard de werkgever wel onmiddellijk in te lichten van de arbeidsongeschiktheid en een geldig geneeskundig getuigschrift in te leveren.

OVAM in 2021 gestart met het in kaart brengen van mogelijke andere risicolocaties voor PFAS

Nadat bij 3M de onderzoeken en maatregelen mbt PFAS lopende waren, is de OVAM in 2021 gestart met het in kaart brengen van mogelijke andere risicolocaties voor PFAS.

Zo werden terreinen waar een brandweerkazerne gevestigd was of brandweeroefeningen hadden plaatsvonden onderzocht, maar ook terreinen waar ooit een brand heeft plaatsgevonden.

Dit laatste zorgt voor zeer onprettige verrassingen bij bedrijven en particulieren die ooit te maken kregen met een brand en hierbij de hulp inriepen van de brandweer.

Wanneer immers op deze terreinen, na het uitvoeren van een verkennend onderzoek door een erkende bodemdeskundige in opdracht van de OVAM en nog op haar kosten, de aanwezigheid van PFAS wordt vastgesteld, worden de eigenaars aangemaand om als saneringsplichtige een beschrijvend onderzoek uit te voeren en desgevallend een sanering uit te voeren. Want, jawel, menige brand is geblust met PFAS-houdend blusschuim. Daar waar zij nooit de brand hebben gewild, worden de eigenaars soms vele jaren later geconfronteerd met een even ongewilde PFAS verontreiniging. De eigenaar heeft de verontreiniging niet veroorzaakt en de brandweer wijst elke verantwoordelijkheid af. Een nieuwe juridische strijd is komende. Wie zal dat gaan betalen?

Eindelijk is het zo ver. De DSA is in werking getreden.

De Digital Service Act heeft tot doel een veiliger digitale ruimte te creëren waarin de grondrechten van gebruikers worden beschermd en waarin een “level playing field” tot stand wordt gebracht voor ondernemingen. Deze verordening voorziet ook in een specifiek wettelijk kader voor de “zeer grote online platforms en zoekmachines”, dit zijn online platformen en zoekmachines met meer dan 45 miljoen gebruikers, de zogenaamde VLOP’s en VLOSE’s.

Het Europese wettelijk kader legt strengere regels op inzake transparantie, privacy, datavergaring, online haatspraak en desinformatie.

De nieuwe Europese regelgeving treedt vandaag in werking. Maar wat houdt dit juist in?

– Overeenkomstig de DSA dienen er mechanisme voorhanden te zijn voor het signaleren en verwijderen van illegale online content. Onder illegale content wordt o.m. het onrechtmatig en zonder toestemming delen van privébeelden, de verkoop van niet-conforme of namaakgoederen, het aanbieden van goederen en diensten die een inbreuk vormen op consumentenrechten, het illegaal gebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal.

– Online tussenpersonen zijn verplicht een centraal contactpunt aan te stellen, dewelke voorziet in een efficiënte, rechtstreekse en snelle communicatie.

– Gebruikers beschikken over tal van nieuwe rechten in het kader van de melding en verwijdering van illegale online content.

– Online markplaatsen hebben de verplichting om via steekproeven na te gaan of de goederen en diensten die via hun platform worden aangeboden voldoen aan de geldende wetgeving. Hierbij dienen ze inspanningen te leveren om de traceerbaarheid van deze goederen en diensten te optimaliseren.

– de DSA voorziet ook in regels inzake de transparantie met betrekking tot reclame. Zo is gerichte reclame aan kinderen verboden en is het verboden gerichte reclame te adverteren op basis van etniciteit, politieke opvattingen, seksuele geaardheid.

– Ook voorziet de DSA in een verbod op gebruik van misleidende links op online platformen.

– Voor zeer grote platformen voorziet de DSA nog in de verplichting om de gepaste maatregelen te treffen ter voorkoming van misbruik dat gemaakt wordt van hun platformen. De zeer grote platformen dienen deze maatregelen ook te onderwerpen aan externe controle, dewelke zal toezien op de vrijheid van meningsuiting. Het gaat hier om risico’s op desinformatie, schadelijke content voor minderjarigen etc.

Volgende platformen dienen alleszins te voldoen aan het nieuwe wettelijke kader:

Alibaba Aliexpress

Amazon Store

Apple AppStore

Booking.com

Facebook

Google Maps


Google Play

Google Shopping

Instagram

LinkedIn

Pinterest

Snapchat

TikTok

Twitter

Wikipedia

Youtube

Zalando

Bing

Google Search

Ondernemingen die de nieuwe regels niet naleven, kunnen fikse boetes verwachten tot wel 6 procent van hun mondiale jaaromzet.

Ook voor kleinere ondernemingen zal de DSA gevolgen hebben. Op 17 februari 2024 zullen er ook voor deze kleinere ondernemingen bijkomende verplichtingen gelden.

Zit u nog met vragen over de gevolgen van de DSA voor uw onderneming, aarzel dan zeker niet om ons te contacteren.

Opzeggingstermijn bij een ontslag door de werknemer: maximaal 13 weken

Vanaf 28 oktober 2023 wijzigt de maximale opzeggingstermijn in geval van ontslag gegeven door de werknemer. Dit als gevolg van een wet gepubliceerd op 28 april 2023.

Wat is er precies gewijzigd?

Vooreerst, dit geldt enkel voor werknemers met een anciënniteit die begonnen is voor 1 januari 2014.

Op dit ogenblik moet de opzeggingstermijn berekend worden in twee stappen:

• Stap 1: de rugzak, zijnde de ‘oude’ opzeggingstermijn op basis van de anciënniteit tot en met 31 december 2013, en

• Stap 2: de ‘nieuwe’ opzeggingstermijn op basis van de anciënniteit vanaf 1 januari 2014.

Vanaf 28 oktober 2023 zal er voor een werknemer, die in dienst was getreden vóór 2014, en die zelf ontslag geeft, bij de berekening van de opzeggingstermijn geen onderscheid meer gemaakt moeten worden tussen stap 1 en stap 2. De opzeggingstermijn zal dus enkel berekend worden volgens stap 2, zijnde het aantal weken opzeggingstermijn rekening houdend met de volledige anciënniteit.

Dit heeft tot gevolg dat de in acht te nemen opzeggingstermijn bij ontslag door de werknemer maximaal 13 weken bedraagt, dit zowel voor arbeiders als bedienden.

De omzetting van de Mobiliteitsrichtlijn: een uniform rechtskader voor vennootschapsherstructureringen binnen de EU

Op vrijdag 16 juni 2023 is de Wet van 25 mei 2023 tot omzetting van de Mobiliteitsrichtlijn (Richtlijn (EU) 2019/2121), die dateert van 27 november 2019, voor het overgrote deel van zijn bepalingen in werking getreden. Met deze richtlijn tracht de Europese wetgever enerzijds de reeds bestaande Europese regels voor grensoverschrijdende fusies te moderniseren, anderzijds ook voor het eerst geharmoniseerde regels aan te nemen voor de grensoverschrijdende splitsing en omzetting, die voordien louter werden beheerst door de principes van het vrije vestigingsrecht.

De grote verdienste van de Mobiliteitsrichtlijn is dan ook dat zij een globaal kader biedt waarbinnen grensoverschrijdende herstructureringen binnen de EU kunnen plaatsvinden. In die zin heeft de Belgische wetgever een en ander gewijzigd aan de bestaande herstructureringsprocedures in het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (het WVV), en meer bepaald de procedures voor de (grensoverschrijdende) fusie, splitsing én omzetting.

De Mobiliteitsrichtlijn heeft de Belgische wetgever er dan ook toe aangezet enerzijds bijkomende bescherming in het belang van schuldeisers en minderheidsaandeelhouders, die op EU-niveau werden ontwikkeld, in het Belgische recht te incorporeren, anderzijds ook haar bestaande rechtskader en procedures te stroomlijnen.

i. Drie nieuwe vormen van (grensoverschrijdende) herstructurering

De Belgische wetgever heeft, in navolging van de Europese wetgever, drie nieuwe herstructureringsvormen geïntroduceerd in Boek 12 van het WVV, zijnde de disproportionele partiële splitsing (artikel 12:8, 1° WVV), de vereenvoudigde zusterfusie (artikel 12:7, 2° WVV) en de grensoverschrijdende splitsing door scheiding (artikel 12:8, 3° WVV). Deze nieuwe met de fusie dan wel met de splitsing gelijkgestelde herstructureringsvormen creëren meer flexibiliteit in de transactiepraktijk.

Zo zullen nu ook zustervennootschappen, waarvan de aandelen al dan niet rechtstreeks geheel in handen zijn van een en dezelfde moedervennootschap, dan wel waarvan de aandelen elk in eenzelfde verhouding in handen zijn van verschillende aandeelhouders, langsheen een vereenvoudigde procedure kunnen fusioneren.

ii. Verplichte kennisgeving aan betrokken stakeholders bij grensoverschrijdende verrichtingen

De Belgische wetgever heeft bij de omzetting van de Mobiliteitsrichtlijn voor alle grensoverschrijdende herstructureringsvormen een strengere informatieverplichting geïntroduceerd. Zodoende zullen de bestuursorganen van de bij de verrichting betrokken vennootschappen, in hun gezamenlijk herstructureringsvoorstel, eveneens dienen te vermelden (i) welke waarborgen geboden worden aan de schuldeisers na herstructurering, (ii) welke en hoeveel subsidies er gedurende 5 jaar voorafgaand aan de verrichting werden uitgekeerd en (iii) hoeveel de vergoeding zal bedragen voor de aandeelhouders die gebruik maken van hun nieuw gecreëerde uittredingsrecht (zie verder).

In het opzet verschillende stakeholders, waaronder schuldeisers en werknemers, beter te informeren over de beoogde grensoverschrijdende herstructurering, wordt daarnaast ook een verplichte kennisgeving van de beoogde herstructurering ingevoerd, zowel aan de houders van aandelen en winstbewijzen, aan de schuldeisers, alsook aan (de vertegenwoordigers van) de werknemers van de betrokken vennootschappen. De doelstelling van dergelijke verplichte kennisgeving is net om de betrokken stakeholders in staat te stellen hun opmerkingen te formuleren ten aanzien van de boogde herstructurering en de respectieve bestuursorganen ertoe aan te zetten hun belangen mede in overweging te nemen.

Het bewijs van deze formele kennisgeving dient bovendien gelijktijdig met het voorstel te worden neergelegd op de griffie van de ondernemingsrechtbank en moet worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. De nieuwe wetgeving maakt het mogelijk om beide documenten ook te publiceren op de vennootschapswebsite.

iii. Schuldeisersbescherming als een pre-closing verplichting

Een grensoverschrijdende herstructurering brengt vanzelfsprekend risico’s met zich mee voor de schuldeisers van de betrokken vennootschappen; zij zien eventueel hun onderpand (ten dele) verdwijnen of worden geconfronteerd met een minder solvabele vennootschap-schuldenaar bij afloop van het herstructureringsproces. Daar waar de vraag naar schuldeisersbescherming zich voordien stelde nadat de procedure geheel werd doorlopen, is een afdoende bescherming van schuldeisersbelangen nu een procedurele voorwaarde vooraleer een grensoverschrijdende herstructurering überhaupt kan plaatsvinden. Zodoende beschikken schuldeisers over een termijn van 3 maanden, te rekenen vanaf de bekendmaking van het herstructureringsvoorstel, waarbinnen zij om bijkomende zekerheden van de vennootschap kunnen verzoeken, op voorwaarde dat hun schuldvordering weliswaar vaststaand is, ongeacht of deze al dan niet opeisbaar is.

Een bijkomend toezicht op deze schuldeisersbescherming wordt geboden door de notaris, die het vereiste attest in kader van de herstructurering pas zal afleveren indien de zekerheden, waar succesvol om werd verzocht, ook daadwerkelijk door de schuldeisers werden verkregen.

Indien de vennootschap geen of niet alle verzochte zekerheden wenst te verstrekken aan de verzoekende schuldeiser, dan kan de schuldeiser zich wenden tot de voorzitter van de ondernemingsrechtbank. In dat geval zal de voorzitter bepalen in hoeverre bijkomende zekerheden dienen te worden verstrekt in het licht van de reeds verstrekte zekerheden en/of de solvabiliteit van de vennootschap.

iv. Participatierechten van werknemers gegarandeerd

Ook op vlak van zeggenschap van werknemers in het bestuur van een vennootschap heeft de Mobiliteitsrichtlijn ervoor gezorgd dat een grensoverschrijdende herstructurering een zo min mogelijke impact heeft op hun rechten. Er geldt dan ook een standstill-verplichting; indien werknemers bepaalde participatierechten kennen in de verdwijnende vennootschap, bv. in kader van een fusie, zal eenzelfde participatieniveau eveneens dienen te worden gewaarborgd in de nieuwe of overblijvende vennootschap. Voormeld principe is in het Belgische recht geregeld in CAO no. 94/1.

v. Een minderheidsaandeelhouder kan nu altijd uittreden

De verstevigde positie van de minderheidsaandeelhouders vormt misschien wel de grootste vernieuwing. Het recht om naar aanleiding van een herstructurering lastens het vennootschapsvermogen uit te treden uit de vennootschap wordt nu ook wettelijk verankerd. Dergelijk uittrederecht zal slechts van toepassing zijn indien de uit de herstructurering ontstane vennootschap een buitenlandse vennootschap betreft. Herstructureringen die slechts een binnenlands karakter hebben, vallen buiten het toepassingsgebied van het wettelijk uittrederecht.

De Belgische wetgever heeft de uitoefening van dergelijk uittrederecht onderworpen aan de nodige procedurele beperkingen, dit in tegenstelling tot de Europese wetgever die meer flexibiliteit toeliet. Zo zal de aandeelhouder die wenst uit te treden, diens intentie daartoe kenbaar moeten maken vooraleer de algemene vergadering beslist over de beoogde herstructurering. Op die manier kan het bestuursorgaan van de vennootschap een inschatting maken welke impact dit zal hebben op het vennootschapsvermogen. In tweede instantie, en een absolute voorwaarde om van het uittrederecht te kunnen genieten, zal de uittredende aandeelhouder aanwezig dienen te zijn op de algemene vergadering die over het herstructureringsvoorstel zal stemmen; aldaar moet de uittredende aandeelhouder nadrukkelijk tegen stemmen én diens intentie tot uittreden nogmaals formeel laten notuleren.

Tot slot is het meldenswaardig dat een uittredende aandeelhouder die zich verzet tegen de herstructurering op de algemene vergadering, maar tezelfdertijd niet akkoord gaat met de waarde van het scheidingsaandeel, een procedure voor de voorzitter van de ondernemingsrechtbank zoals in kortgeding kan opstarten met als doel de waarde van het scheidingsaandeel te bepalen.

vi. Uniforme meerderheidsvereisten voor alle herstructureringsvormen

Ongeacht of de herstructurering plaatsvindt binnen een grensoverschrijdende dan wel binnenlandse context, heeft de Belgische wetgever ervoor geopteerd om de meerderheidsvereiste voor de goedkeuring van het herstructureringsvoorstel binnen de algemene vergadering voor alle vormen van herstructurering gelijk te schakelen. Deze meerderheid bedraagt drie vierde van de uitgebrachte stemmen. De Belgische wetgever creëert hier dan ook bewust de nodige uniformiteit in de procedure, hoewel de Mobiliteitsrichtlijn zulks niet vereist.

Een tweede vernieuwing is dat nu alle aandeelhouders, ook zij die aandelen bezitten zonder stemrecht, in kader van de stemming over het herstructureringsvoorstel (ongeacht de herstructureringsvorm) toch over één stem per aandeel zullen beschikken. Hetzelfde geldt ook voor houders van winstbewijzen.

Conclusie

Hoewel het Belgisch vennootschapsrecht al een rechtskader kende waarbinnen zowel de grensoverschrijdende fusie, splitsing als de grensoverschrijdende omzetting konden plaatsvinden, is de Europese wetgever er vooralsnog in geslaagd het Belgisch rechtskader te vervolledigen en te uniformiseren. Tezelfdertijd zijn de procedures voor de verschillende herstructureringsvormen dankzij de Mobiliteitsrichtlijn ook formalistischer geworden, daar de Europese wetgever middels procedurele ingrepen de belangen van betrokken schuldeisers en minderheidsaandeelhouders uitgebreid heeft willen beschermen.

Vanuit een Belgisch perspectief vormt de Mobiliteitsrichtlijn dan ook (slechts) een – niettemin noodzakelijke – verdere uitdieping van het bestaande rechtskader. Vanuit een breder Europees perspectief zullen grensoverschrijdende herstructureringen, dankzij deze harmonisatie op EU-niveau, in de toekomst vlotter én vooral met de nodige rechtszekerheid kunnen plaatsvinden.

Mocht u met betrekking tot vennootschapsherstructureringen verder advies wensen, aarzel dan niet om ons te contacteren.

De genadeklap voor Binance in België? FSMA verbiedt alle activiteiten van wereldverspreid crypto-platform.

De Belgische financiële waakhond FSMA heeft afgelopen vrijdag in haar communicatie meegedeeld dat het wereldverspreide cryptoplatform Binance al diens activiteiten in België dient stop te zetten, daar het platform sinds de start van de aanbieding van haar diensten illegaal in het land blijft opereren. De FSMA is met dit verbod zeker niet de eerste optredende autoriteit, daar verschillende andere Europese en Amerikaanse toezichthoudende instanties de cryptoreus reeds op de vingers tikten. Zo klaagde de Amerikaanse beurstoezichthouder SEC het platform eerder deze maand nog aan wegens niet-naleving van Amerikaanse wetgeving.

Conform het relevante regulerend kader zijn aanbieders van platformen die cryptomunten omwisselen in klassieke valuta of wallets wettelijk verplicht zich te vestigen binnen de Europees Economische Ruimte, waar Binance haar diensten voornamelijk vanuit haar vestigingen buiten de Europese regio aanbiedt. De FSMA stelt dat het de cryptoreus meermaals de optie heeft geboden zich aan te passen aan de huidige regels, maar duidt in diens communicatie van afgelopen vrijdag dat de Kaaimaneilandse onderneming hier onvoldoende gehoor aan heeft gegeven. De toezichthouder heeft de cryptohandelaar dan ook een geheel verbod opgelegd op al haar activiteiten en eist daarnaast de volledige terugbetaling van alle virtuele valuta en/of crypto-keys aan haar gebruikers in België.

Naast het ontbreken van vestigingen binnen de EER, stelt de FSMA dat Binance mogelijk strafrechtelijk vervolgd kan worden op basis van de bepalingen van de Belgische antiwitwaswet, daar de niet-naleving van deze verplichtingen tevens een misdrijf uitmaakt. De FSMA heeft het dossier dan ook vervolgens overgemaakt aan het parket.

Binance heeft zaterdag haar teleurstelling te kennen gegeven en stelt te willen samenwerken met de relevante toezichthouders in België en wereldwijd om alsnog in overeenstemming met haar verplichtingen te kunnen komen. De genadeklap in België lijkt hoe dan ook reeds uitgebracht te zijn.

Aarzel niet contact op te nemen met Dieter Veestraeten indien u vragen heeft of meer informatie wenst over het regelgevend kader voor crypto-assets (dve@astrealaw.be).

DE GEWIJZIGDE REGELING INZAKE WOONRESERVEGEBIEDEN IN VLAANDEREN

Op 24 mei 2023 keurde het Vlaams Parlement het Decreet Woonreservegebieden goed. De regeling om zogenaamde woonsreservegebieden aan te snijden tot 2040 wordt grondig gewijzigd om de langetermijndoelstellingen van de bouwshift mee te realiseren.

Deze nieuwe regeling maakt gebruik van de algemene verzamelterm ‘woonreservegebieden’. Hieronder vallen de gekende woonuitbreidingsgebieden, maar ook een aantal gebieden die destijds een specifiek gewestplanvoorschrift kregen zoals reservegebied voor woonwijken, woonreservegebied en woonaansnijdingsgebied.

Concreet zal het niet meer mogelijk zijn om onbebouwde gronden in woonreservegebied aan te snijden via een principieel akkoord of via een rechtstreekse vergunningsaanvraag voor verkavelingen of groepswoningbouw. Er kan slechts een vergunning worden verleend om woonreservegebied te ontwikkelen mits het voorhanden zijn van (i) een gemeentelijk, provinciaal of gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan of (ii) een vrijgavebesluit door de gemeenteraad. Deze laatste optie is nieuw.

Het vrijgavebesluit kan door de gemeenteraad, op initiatief van het college van burgemeester en schepenen, worden genomen om te beslissen tot vrijgave van een deel of het gehele woonreservegebied. Iedere houder van een zakelijk recht op één of meerdere gronden in woonreservegebied of zijn gevolmachtigde, kan het college verzoeken om dit initiatief te nemen door middel van een overleg over het beoogde project. Het college beslist vrij om al dan niet het initatief voor de vrijgave op te starten.

Het gemeentelijke vrijgavebesluit kan pas definitief worden vastgesteld na het doorlopen van een procedure met openbaar onderzoek en adviezen. De gemeenteraad zal de voorwaarden bepalen voor een ruimtelijk kwalitatieve ontwikkeling van het vrijgegeven gebied en kan hierbij diverse lasten opleggen. Deze lasten zullen overgenomen worden in de uiteindelijk omgevingsvergunning voor de ontwikkeling van het vrijgegeven gebied.

Voor gronden in woonreservegebied waarvoor op 1 januari 2040 geen gemeentelijk vrijgavebesluit is genomen en die geen herbestemming hebben gekregen via een ruimtelijk uitvoeringsplan, zal de Vlaamse Regering uiterlijk op 31 december 2043 een ruimtelijk uitvoeringsplan waarin het gebied begrepen is, definitief vaststellen.

Deze nieuwe regelgeving treedt 10 dagen na publicatie van het decreet in het Belgisch Staatsblad in werking. Aangezien het decreet nog gepubliceerd moet worden in het Belgisch Staatsblad, is nog geen concrete datum van inwerkingtreding gekend.

Voor verdere vragen of bijstand kan u steeds terecht bij het team omgevingsrecht van Astrea.

Wat mag u volgens de GDPR (niet) communiceren over een ex-werknemer?

Recent heeft de gegevensbeschermingsautoriteit (de GBA) zich opnieuw uitgesproken over een communicatie die een werkgever via het intranet had gericht aan zijn personeel met betrekking tot het vertrek van een werkneemster. De werkgever deelde mee dat de arbeidsovereenkomst onmiddellijk was beëindigd door de werkgever.

De betrokken werkneemster nam hier aanstoot aan. Zij vond dat deze mededeling de schijn wekte dat zij zou zijn ontslagen wegens dringende reden.

De GBA gaf de betrokken werkneemster gelijk. De GBA bevestigde dat een werkgever rechtsgeldig kan communiceren over het vertrek van een werknemer en het moment van vertrek. De Algemene Verordening Gegevensbescherming (GDPR) biedt hiertoe een rechtmatige grondslag.

Echter, de vermelding dat de werkgever haar had ontslagen, alsook de vermelding van een onmiddellijk vertrek, ging volgens de GBA verder dan nodig om het doel te bereiken. Persoonsgegevensverwerking moet immers minimaal zijn.

De werkgever kreeg een waarschuwing van de GBA en diende de mededeling te corrigeren.

Kortom: Indien u het vertrek van een werknemer wenst mee te delen aan uw personeel, dan beperkt u zich best tot het hoogstnoodzakelijke: de naam van de werknemer en de datum van vertrek.

Ditzelfde geldt ook wanneer de werkgever bijv. in een out-of-office bericht de uitdiensttreding van een ex-werknemer meedeelt aan derden.

MiCA will make its mark: EU-parlement stemt voor een eerste alomvattende cryptowetgeving

Op 20 april 2023 heeft het Europees Parlement plenair gestemd over de goedkeuring van de Markets in Crypto-Assets (MiCA) verordening, de weg openleggend voor een eerste alomvattend wettelijk kader voor crypto-assets. Als onderdeel van het Digital Finance package moet de verordening “ervoor zorgen dat de wetgeving van de Unie inzake financiële diensten klaar is voor het digitale tijdperk en bijdraagt tot een economie die klaar is voor de toekomst en werkt voor de mensen, onder meer door het gebruik van innovatieve technologieën mogelijk te maken”.

Het MiCA vertaalt deze digitale toekomst in het vooropstellen van vier essentiële doelstellingen, namelijk: a) het bieden van rechtszekerheid door een juridisch kader te scheppen voor crypto-assets die nog niet door de bestaande wetgeving inzake financiële diensten worden beschermd; b) het instellen van een veilig en evenredig kader ter ondersteuning van innovatie en eerlijke concurrentie om de ontwikkeling van crypto-assets te bevorderen; c) het neerleggen van de benodigde fundamenten inzake consumentenbescherming, bescherming van beleggers en marktintegriteit, rekening houdend met de risico’s die aan crypto-assets verbonden zijn; en tot slot d) de financiële stabiliteit handhaven en voldoende waarborgen bieden om potentiële risico’s aan te pakken.

Ondanks de reeds zeer ambitieuze doelstellingen worden niet alle crypto-assets aan de MiCA-verordening onderworpen. Met name non-fungible tokens (NFT’s) en security tokens die onder MiFID als financieel instrument kwalificeren, vallen niet onder de verordening. E-money tokens, asset-referenced tokens en utility tokens daarentegen vallen wel onder het toepassingsgebied van de MiCA-verordening.

De MiCA is van toepassing op natuurlijke en rechtspersonen die deelnemen aan de uitgifte en het aanbieden van en de handel in crypto-assets, alsook op aanbieders van diensten op die markten, en stelt een nieuwe reeks regels vast op basis van het type en de classificatie van de crypto-assets. De opgelegde vereisten hangen af van deze indeling en hun belang.

Een interessante en ongetwijfeld zeer belangrijke innovatie voor de internationale cryptopraktijk is de invoering van een Europees paspoort voor aanbieders van cryptodiensten die hun assets binnen de EU willen verspreiden. Met dit paspoort kan een aanbieder zijn activiteiten in de hele EU uitbreiden zonder aanvullende vergunningen te hoeven verwerven.

De goedkeuring van de MiCA-verordening is bijna voltooid. Als laatste horde is een formele stemming door de Raad gepland op 16 mei 2023, waarna de MiCA-verordening zal worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de EU. De inwerkingtreding is gepland in juni 2024 voor uitgevers van ART’s, EMT’s en CA’s en in december 2024 voor aanbieders van crypto-assets.

Aarzel niet contact op te nemen met Dieter Veestraeten indien u vragen heeft of meer informatie wenst over het regelgevend kader voor crypto-assets (dve@astrealaw.be).

De forfaitaire verplaatsingsvergoeding wordt voortaan geïndexeerd op kwartaalbasis

Vaak ontvangen werknemers voor professionele verplaatsingen met hun eigen wagen een kilometervergoeding, die gebaseerd is op de forfaitaire kilometervergoeding van federale ambtenaren voor de verplaatsingen met hun persoonlijk motorvoertuig voor beroepsdoeleinden.

Deze kilometervergoeding wordt regelmatig geïndexeerd.

Op 16 november 2022 werd een koninklijk besluit (van 10 november 2022) gepubliceerd waarmee de kilometervergoeding retroactief werd herzien van 1 maart 2022 tot 30 juni 2022. De vergoeding werd bepaald op 0,4020 EUR/km. Vanaf 1 juli 2022 bedroeg dit 0,4170 EUR/km.

Voortaan wordt het bedrag van de kilometervergoeding ook elk kwartaal herzien, in plaats van één keer per jaar. Op deze wijze heeft de wetgever ervoor gezorgd dat sneller wordt ingespeeld op de schommelingen in de brandstofprijzen.

Vanaf 1 april 2023 tot en met 30 juni 2023 wordt het bedrag van de kilometervergoeding bepaald op 0,4246 EUR/km.

In de private sector is de werkgever in principe vrij om het bedrag van de kilometervergoeding te bepalen. Heel vaak zijn er sectorbepalingen, of bestaat er een cao, reglement of gebruik in de onderneming, die de vergoeding voor ambtenaren (inclusief de indexering) als referentie nemen. Bijgevolg moet ook die kilometervergoeding dan ook per kwartaal worden geïndexeerd.

In sommige sectoren verwijzen de cao’s naar het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling over reiskosten. Dit koninklijk besluit voorziet nog steeds een jaarlijkse indexatie.

Deze forfaitaire kostenvergoeding is een netto bedrag, vrij van RSZ-bijdragen en bedrijfsvoorheffing.

Voor meer informatie kan u hier terecht.

Dieter Veestraeten geciteerd in artikel @De Tijd

Onze collega’s Dieter Veestraeten en Thomas Charon schreven er 3 weken geleden al over: de FSMA
besliste toen om strengere maatregelen in te voeren om de consument adequaat te informeren en om
de onbekende risico’s in verband met virtuele valuta’s aan te pakken.

Het vorige artikel kan u hier lezen.

Ook De Tijd pikte deze nieuwe regelgevingen op en wijdde er vandaag een artikel aan in de krant,
hiervoor gebruikte ze het volgende citaat van Astrea-advocaat Dieter: “Ik vrees dat nogal wat
cryptobedrijven zich onvoldoende hebben voorbereid op de regelgeving.”

Zo kunnen cryptohandelsplatformen vanaf nu bijvoorbeeld aansprakelijk gehouden worden als klanten
door hun toedoen cryptomunten verliezen.

Deze en meer regels werden vastgelegd door MiCa, een nieuw regelgevend kader voor de cryptosector.

Meer weten over dit onderwerp? Klik hier om het volledige artikel van De Tijd te lezen.

De attentieplicht en de relativiteitseis doorstaan de toets van het grondwettelijk hof niet

Sinds 24 juni 2021 kan in procedures voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen en het Handhavingscollege de schending van een norm of algemeen rechtsbeginsel (die niet de openbare orde raken) slechts worden ingeroepen indien voldaan is aan de volgende drie vereisten:

  • – De vereiste van belangenschade, die voordien reeds bestond, houdt in dat de verzoekende partijen de schending van een norm of algemeen rechtsbeginsel niet kunnen inroepen indien zij door deze schending niet benadeeld worden.
  • – De relativiteitseis houdt in dat het bestuursrechtcollege kan beslissen om een middel niet ten gronde te behandelen omdat de norm of het algemeen rechtsbeginsel waarvan de schending wordt aangevoerd kennelijk niet strekt tot de bescherming van de belangen van de verzoekende partij.
  • – De attentieplicht houdt in dat verzoekers de onwettigheid reeds op het meest nuttige ogenblik in de bestuurlijke procedure moeten opwerpen. Wanneer de verzoeker hieraan kennelijk heeft verzuimd, kan hij zich niet meer op de onwettigheid beroepen tijdens het jurisdictioneel beroep.

In haar arrest van 11 april 2023 heeft het Grondwettelijk Hof zich uitgesproken over deze vereisten in navolging van het verzoek tot nietigverklaring dat werd ingesteld door verschillende natuurlijke personen, milieuverenigingen en de Orde van Vlaamse Balies.

Onder verwijzing naar haar eerder arrest van 5 juni 2018 (nr. 87/2018) wijst het Grondwettelijk Hof de kritiek tegen de vereiste van belangenschade af als ongegrond. Deze vereiste blijft dus gelden.

De relativiteitseis overleeft de toetsing door het Grondwettelijk Hof evenwel niet.

Het Grondwettelijk Hof meent samengevat dat de relativiteitseis in combinatie met het algemene belangenvereiste (“belang bij het beroep”) en de vereiste belangenschade (“belang bij het middel”) niet redelijk verantwoord is.

Ook de attentieplicht wordt vernietigd aangezien deze inhoudt dat burgers onverwijld alle juridische problemen moeten kunnen identificeren en signaleren, hetgeen in de meeste gevallen tot gevolg zal hebben dat zij zich vanaf het begin van de bestuurlijke fase reeds moeten laten bijstaan door een advocaat.

Het Hof benadrukt de zorgvuldigheidsplicht van het bestuur en de middelen waarover het bestuur, in tegenstelling tot de burger, beschikt om onregelmatigheden te identificeren en recht te zetten. Het is volgens het Hof niet te verantwoorden dat de zorgvuldigheidsplicht van de overheid zou worden omgezet in een zorgvuldigheidsplicht van de burger.

Dit arrest maakt de toegang tot de Raad voor Vergunningsbetwistingen en het Handhavingscollege opnieuw soepeler.

Voor verdere vragen of bijstand kan u steeds terecht bij het team omgevingsrecht van Astrea.

Moet een werknemer nog een medisch attest voorleggen?

Vrijstelling

Sinds 28 november 2022 zijn werknemers tot driemaal per jaar vrijgesteld van het voorleggen van een medisch attest voor de eerste dag van arbeidsongeschiktheid (wet van 30 oktober 2022 houdende diverse bepalingen inzake arbeidsongeschiktheid; nieuw artikel 31, §2/1 Arbeidsovereenkomstenwet van 3 juli 1978).

De ingevoerde vrijstelling geldt zowel voor een arbeidsongeschiktheid van één dag als voor de eerste dag van een langere periode van arbeidsongeschiktheid.

Deze vrijstelling is optioneel voor de werknemer. De werknemer kan ervoor opteren om voor de eerste dag van zijn arbeidsongeschiktheid een medisch attest voor te leggen om alzo een van zijn drie jaarlijkse vrijstellingen te behouden voor een andere arbeidsongeschiktheid.

De vrijstelling doet geen afbreuk aan de verplichting van de werknemer om zijn werkgever onmiddellijk op de hoogte te brengen van zijn arbeidsongeschiktheid.

Andere verblijfplaats?

Indien de werknemer niet op zijn gewoonlijke verblijfplaats verblijft tijdens deze eerste dag van arbeidsongeschiktheid, dient hij zijn werkgever het tijdelijk ander adres ook onmiddellijk mee te delen. Zo heeft de werkgever nog altijd de mogelijkheid om de arbeidsongeschiktheid te controleren. Immers, ook op een ziektedag waarvoor de werknemer geen attest dient te bezorgen, kan de werkgever een controlearts sturen.

Afwijking mogelijk voor kleine ondernemingen – Wijziging arbeidsreglement

Ondernemingen die minder dan 50 werknemers tewerkstellen op 1 januari van het kalenderjaar waarin de arbeidsongeschiktheid zich voordoet, kunnen van de nieuwe regeling afwijken door in het arbeidsreglement (of in een CAO) te bepalen dat een medisch attest verplicht blijft voor iedere afwezigheid.

De FOD WASO meent dat de werkgever hiertoe het arbeidsreglement moet wijzigen (of een nieuwe CAO moet sluiten) zodat dat het duidelijk is dat de werkgever afwijkt van voornoemde vrijstelling. Een verplichting in een bestaand arbeidsreglement (of CAO) om een medisch attest voor te leggen volstaat dus niet.

De (kleine) werkgever, die wenst af te wijken van de vrijstelling, dient best zo snel mogelijk de nodige stappen te ondernemen om het arbeidsreglement te wijzigen (via de wettelijke procedure).

De afwijking dient niet ieder jaar opnieuw vastgelegd te worden. Indien de afwijking is vastgelegd en de onderneming zou de grens van 50 werknemers overschrijden (op 1 januari van het betrokken kalenderjaar) dan wordt er geen rekening meer mee gehouden.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met het team arbeidsrecht.

De consument beter beschermd tegen onredelijke woeker

– weldra invoeging nieuw boek XIX “Schulden van de consument” in het Wetboek Economisch Recht.

Dit nieuwe boek geeft een juridisch kader aan en actualiseert de minnelijke invordering van schulden van de consument door een schuldeiser of door een derde (B2C). Het heeft als doel om onredelijke schadebedingen te verbannen die in het verleden leidde tot woekerinteresten, kosten en/of bijkomende vergoedingen die niet in verhouding stonden met de schade die de onderneming in feite leidde door het niet tijdig betalen van de consument.

Er zijn voornamelijk drie belangrijke peilers waar in de toekomst rekening mee moet worden gehouden:

– Er moet in eerste instantie een verplichte kosteloze herinnering worden gestuurd aan de consument

– Vervolgens is er een wachttermijn van 14 dagen alvorens eventuele sancties vanwege laattijdige betaling mag worden toegepast

– Er wordt een duidelijk plafond opgenomen voor schadebedingen

Voor meer vragen hierover kan u terecht bij Julie Wouters.

De arbeidsdeal: hoe staat het met uw opleidingsplan?

Ondernemingen met 20 of meer werknemers moeten vanaf nu vóór 31 maart van elk kalenderjaar een opleidingsplan opstellen met bijzondere aandacht voor bepaalde risicogroepen (50-plussers, werknemers van buitenlandse afkomst en personen met een handicap).

Vóór 15 maart moet u dit plan ook voorleggen aan de ondernemingsraad, de vakbondsafgevaardigden of bij gebreke daaraan, de werknemers zelf.

De wet bepaalt dat dit plan binnen de maand na de inwerkingtreding (dus tegen 30 april) moet worden meegedeeld aan de door de koning aangewezen ambtenaar. Op dit ogenblik is dit echter nog niet gebeurd.

Niettemin dienen de betrokken werkgevers hun opleidingsplan tegen 31 maart wel klaar te hebben.

Wenst u meer informatie hierover, dan kan u terecht bij het team arbeidsrecht van Astrea.

“Boete dreigt voor 474 bedrijven met te veel langdurig zieke werknemers” – Onvoldoende preventie

Zeer recent hebben een aantal kwaliteitskranten gemeld dat bedrijven met te veel langdurig zieke werknemers een boete riskeren. De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid zou al een waarschuwingsbrief hebben gezonden aan 474 bedrijven. Het gaat voornamelijk om schoonmaakbedrijven, woonzorgcentra en ziekenhuizen.

In feite gaat het niet om een boete (strafrechtelijk of administratief), maar wel om een bijkomende “responsabiliserings-”kwartaalbijdrage die bedrijven verschuldigd zijn boven op andere RSZ-bijdragen, indien de graad van ziekte/invaliditeit binnen de onderneming een bepaalde drempel overschrijdt.

Deze maatregel moet werkgevers aanzetten om niet te berusten in de langdurige arbeidsongeschiktheid van haar werknemers. Omdat de werknemer na de eerste 30 dagen gewaarborgd inkomen een arbeidsongeschiktheidsuitkering krijgen ten laste van de staat, wordt de werkgever weinig of niet aangemoedigd om langdurig arbeidsongeschikte werknemers te heractiveren.

Werkgevers met gemiddeld 50 of meer werknemers zullen een extra bijdrage moeten betalen aan de RSZ indien zij een “bovenmaatse instroom” hebben van werknemers die in invaliditeit treden. Invaliditeit is een arbeidsongeschiktheid van meer dan één jaar.

Deze bovenmaatse instroom wordt bepaald aan de hand van twee ratio’s, beschouwd over vier refertekwartalen. Er moeten minstens drie werknemers in invaliditeit zijn getreden.

De bijdrage bedraagt 0,625% van het totaal van de brutolonen aangegeven aan de RSZ in het kwartaal voorafgaand (Q-1) aan het kwartaal waarin de bovenmaatse instroom van invaliditeit zich heeft voorgedaan (Q).

De RSZ zal werkgevers proactief melden wanneer de graad van invaliditeit binnen de onderneming ongunstig evolueert. De eerste 474 bedrijven kregen alvast een waarschuwing.

Deze regeling is van toepassing op de periodes van arbeidsongeschiktheid die aanvingen vanaf 1 januari 2022 (dus invaliditeit vanaf 1 januari 2023).

De eerste inning van deze responsabiliseringsbijdrage zal pas gebeuren vanaf het tweede kwartaal van 2023, onder meer omdat de evaluatie van de instroom gebeurt aan de hand van vier refertekwartalen (vanaf 2022).

Klik hier voor het artikel uit De Tijd of De Standaard.

Denk tijdig aan de aanpassing van uw statuten aan het nieuwe wetboek van vennootschappen en verenigingen!

Hebt u een vennootschap opgericht voor 1 mei 2019? Dan zijn de statuten van uw vennootschap mogelijk nog niet aangepast aan het nieuwe Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV). U heeft tijd tot uiterlijk 31 december 2023 om de statuten aan te passen aan het WVV.

Hieronder vindt u een beknopt overzicht van de verschillende procedures en formaliteiten.

I. Aanpassing van uw statuten aan het WVV

Het WVV trad op 1 mei 2019 in werking, zodat nieuwe vennootschappen opgericht sedert 1 mei 2019 onmiddellijk aan de nieuwe vennootschapsregels moesten voldoen.

Vennootschappen opgericht voor 1 mei 2019 hebben tijd tot 31 december 2023 om hun statuten aan te passen aan het WVV, al zijn de dwingende bepalingen van het WVV sedert 1 januari 2020 ook van toepassing op deze vennootschappen.

Indien uw vennootschap de vorm van een NV, BV (voormalig BVBA), VOF (voormalig V.O.F.), CommV of CV (voormalige CVBA) aanneemt en niet dient omgezet te worden naar een andere door het WVV erkende vorm, dan volstaat een gewone statutenwijziging.

Dergelijke statutenwijziging zal in de meeste gevallen goedgekeurd moeten worden bij authentieke akte voor uw notaris. In het geval dat uw vennootschap de vorm van een Maatschap, VOF of CommV heeft die bij onderhandse akte werd opgericht, volstaat echter de statutenwijziging bij onderhandse akte.

II. Omzetting van uw vennootschap naar en door het WVV erkende vennootschapsvorm

Indien uw vennootschap de vorm aanneemt van een Commanditaire vennootschap op aandelen of een coöperatieve vennootschap met beperkte of onbeperkte aansprakelijkheid (die niet aan de voorwaarden van de nieuw ingevoerde CV voldoet), dient deze omgezet te worden naar een door het WVV voorgeschreven rechtsvorm. Concreet wordt:

– de CommV op aandelen omgezet naar een NV met een enige bestuurder;

– de coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid omgezet naar een VOF;

– de coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die niet aan de definitie van coöperatieve vennootschap in artikel 6:1 van het
WVV beantwoordt, omgezet naar een BV.

Deze omzetting vereist een statutenwijziging, en in de gevallen bepaald bij wet tevens de voltooiing van de procedure zoals omschreven in Boek 14 van het WVV.

III. Sanctionering

Indien uw vennootschap haar statuten niet heeft aangepast of niet werd omgezet naar een door het WVV voorgeschreven vennootschapsvorm per 1 januari 2024, zal deze van rechtswege worden omgevormd naar de meest aansluitende rechtsvorm. Merk op dat dergelijke automatische omzetting niet de meest opportune keuze voor uw vennootschap uitmaakt. Bovendien bestaat de kans dat u bepaalde opportuniteiten van het nieuwe WVV niet kan benutten omdat uw statuten nog opgesteld zijn conform de oude vennootschapsregels (onder meer op het vlak van digitalisering en flexibilisering).

Bovendien bent u in dat geval wettelijk verplicht als bestuurder de algemene vergadering bijeen te roepen om de statuten ten laatste binnen een termijn van zes maanden (uiterlijk 30 juni 2024) aan te passen. Indien u nalaat dit te doen, bent u als bestuurder persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk voor de schade geleden door de vennootschap of een derde.

Indien uw statuten nog moeten aangepast worden aan het WVV, wacht dan niet te lang om dit aan te pakken.

Astrea staat u graag bij in het proces om uw statuten te moderniseren en tijdig aan te passen aan de nieuwe vennootschapsregels. Contacteer uw vaste contactpersoon voor een offerte op maat.

NEWSFLASH: sterke stijging van de wettelijke interestvoeten

De steilste inflatieklim ooit laat zich ook voelen in de Belgische wettelijke interestvoeten. Vanaf 1 januari 2023 zijn zowel de gewone wettelijke interestvoet als deze van toepassing in handelstransacties fors gestegen.

De gewone wettelijke interest bedraagt thans 5,25%, terwijl deze begin 2022 nog verlaagd werd van 1,75% naar 1,50% (Algemene administratie van de Thesaurie – Mededeling over de wettelijke interestvoet, BS 31 januari 2023, 15059).

Ook de interestvoet in handelstransacties volgt dezelfde tendens: deze stijgt van 8% naar 10,50%. Deze nieuwe rentevoet zal eveneens kortelings worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

Het niet naleven van (overeengekomen) betalingstermijnen kan dus leiden tot hoogoplopende bijkomende kosten. Als schuldenaar is het dan ook des te belangrijk deze termijnen na te leven.

Langs de andere kant biedt deze recente wijziging voor ondernemingen de gelegenheid om de gehanteerde algemene voorwaarden (zowel in B2B- als B2C-relaties) te laten nakijken. Niet alleen deze aangepaste interestvoeten, maar ook andere (wets)wijzigingen, zoals de inwerkingtreding van het nieuw verbintenissenrecht (Boek 5 BW), hebben immers mogelijks een belangrijke impact op uw algemene voorwaarden.

Voor meer informatie kan u terecht bij: Marc Van Looveren, Ruud De Houwer, Cato Van Straeten en Gorik Orbie.

Zaterdag blijft dan toch een werkdag

Op 24 oktober 2022 brachten wij u op de hoogte van het volgende: Als gevolg van de invoering van het Nieuwe Burgerlijk Wetboek (artikel 1.7. van Boek 1) zou vanaf 1 januari 2023 zaterdag niet meer beschouwd worden als een werkdag voor de berekening van termijnen.

Dit nieuws was voor het arbeidsrecht erg relevant, bijvoorbeeld voor de driewerkdagentermijn binnen dewelke een ontslag om dringende reden dient te worden gegeven, alsook voor de driewerkdagentermijn binnen dewelke de dringende reden moet worden meegedeeld aan de werknemer. Tot nu toe werd zaterdag als een werkdag beschouwd, en dit ook in de onderneming waar er gewoonlijk op zaterdag niet gewerkt wordt.

De Nationale Arbeidsraad was van oordeel dat deze wijziging voor veel praktische problemen en onduidelijkheden zou zorgen (advies nr. 2325 d.d. 16 november 2022). Reden waarom er op 30 november 2022 een wetsvoorstel werd ingediend om de regelgeving over arbeidsverhoudingen, de sociale zekerheid en de sociale bijstand uit het toepassingsgebied van artikel 1.7. van het Nieuwe Burgerlijk Wetboek te weren.

Dit wetsvoorstel werd door het parlement aanvaard op 22 december 2022. Alles blijft dus bij het oude: Zaterdag is en blijft een werkdag binnen het arbeids-, socialezekerheids- en socialebijstandsrecht, ook in 2023.

Voor meer info kan u terecht bij ons team arbeidsrecht: Rudi Desmet, Steve Tronckoe, Fréderique Vermaete, Wendy Denoodt, Karine Roobrouck, Jonas Jespers.

Lawful lending of staff? Yes, during the notice period: the transition trajectory

Een van de maatregelen in het kader van de arbeidsdeal van de huidige regering is de invoering van het transitietraject.

Het transitietraject biedt de mogelijkheid aan werkgever om de werknemer ter beschikking te stellen via arbeidsbemiddeling aan een andere werkgever, “de werkgever-gebruiker”, tijdens de opzeggingstermijn, op vraag van de werkgever of werknemer. in geval van een opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever.

Een transitietraject vormt zo een uitzondering op het verbod om werknemers ter beschikking te stellen van een andere werkgever.

Het betreft geen recht, zoals het recht op sollicitatieverlof, maar om een contractuele afspraak die gemaakt kan worden tussen vier partijen: (1) de werknemer, (2) huidige werkgever, (3) werkgever-gebruiker en (4) arbeidsbemiddelaar (vb. uitzendkantoor). Deze afspraken moeten schriftelijk gebeuren en de voorwaarden en duur van de terbeschikkingstelling omvatten.

Wél kan het transitietraject gecombineerd worden met het recht op sollicitatieverlof, doch zonder dat de werknemer hiervan misbruik zal mogen maken.

Een transactietraject verloopt praktisch als volgt: De werkgever betaalt het loon dat van toepassing is bij de werkgever-gebruiker voor de functie die de werknemer daar uitoefent of het lopend loon voor de functie bij de werkgever zelf indien dit meer bedraagt dan de verloning bij de werkgever-gebruiker. De werkgever-gebruiker dient op zijn beurt een gedeelte van dit loon te compenseren door betaling aan de werkgever. De grootte van de compensatie is wettelijk niet vastgelegd. De werkgevers kunnen hierover dus onderling afspraken maken: de werkgever-gebruiker betaalt enkel het verschil tussen het huidige en het verhoogde loon, betaalt een deel van de totale verloning, enz.

Indien het transitietraject voleindigd werd, dient de werkgever-gebruiker de werknemer in dienst te nemen met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur. Bij niet-naleving hiervan moet de werkgever-gebruiker een vergoeding betalen die gelijk is aan het lopend loon dat overeenstemt met de helft van de termijn van het transitietraject.

De werkgever-gebruiker kan de terbeschikkingstelling stopzetten mits naleving van een normale wettelijke opzeggingstermijnen op basis van de anciënniteit berekend vanaf het begin van het transitietraject. De werknemer keert in dat geval gewoon terug naar zijn functie bij de oorspronkelijke werkgever voor de prestatie van de resterende opzeggingstermijn.

Tot slot: Wat is de meerwaarde? De werkgevers (oorspronkelijke werkgever en werkgever-gebruiker) kunnen afspraken maken omtrent de verdeling van de loonlast, waar zij zich beiden in kunnen vinden. De werkgever-gebruiker kan kennismaken met een nieuwe arbeidskracht, zonder al te lange opzeggingstermijnen indien hij de terbeschikkingstelling wil stopzetten. Voor de werknemer geeft het perspectief op een nieuwe arbeidsovereenkomst.

De wettelijke regeling behoeft wel nog een verdere uitvoering door middel van een koninklijk besluit (vb. omtrent de minimumduur van een transitietraject). Dit koninklijk besluit is momenteel nog niet voorhanden. Wij volgen dit verder op.

Voor meer informatie kan u terecht bij ons team arbeidsrecht.

Milieueffecten van afzonderlijke bemalingswerken moeten mee beoordeeld worden in de m.e.r.-screening van het hoofdproject

In een vernietigingsarrest van 27 oktober 2022 heeft de Raad voor Vergunningsbetwistingen zich uitgesproken over de draagwijdte van de m.e.r.-screening, en duidelijk gemaakt dat de milieueffecten van afzonderlijke bemalingswerken mee beoordeeld moeten worden in de m.e.r.-screening van het hoofdproject.

Het arrest betreft een omgevingsvergunning voor de bouw van een meergezinswoning met ondergrondse garage waarbij de aanvrager aangegeven had dat de bronbemaling later zou aangevraagd worden. De m.e.r.-screening voor dit project ging derhalve niet in op de mogelijke milieueffecten van die bemaling.

De Raad voor Vergunningsbetwistingen oordeelt echter dat het tot de essentie van de milieueffectenbeoordeling behoort dat een voorgenomen project aan een screening van de milieueffecten wordt onderworpen alvorens een vergunning wordt verleend. De milieueffectbeoordeling heeft tot doel de vergunningverlenende overheid toe te laten de weerslag van het gehele project op mens en milieu na te gaan. Aan die doelstelling, die de eenheid van beoordeling beoogt, wordt volgens de Raad voor Vergunningsbetwistingen afbreuk gedaan indien voor een totaalproject de milieubeoordeling voor activiteiten in de uitvoeringsfase worden afgesplitst en later beoordeeld.

Dit arrest is belangrijk omdat de regelgeving zelf toelaat om inrichtingen en activiteiten die alleen nodig zijn tijdens de uitvoeringsfase (zoals een bronbemaling) afzonderlijk van het hoofdproject aan te vragen. Het is dan ook ten sterkste aangeraden om ook de milieueffecten van deze uitvoeringshandelingen in de m.e.r.-screening van het hoofdproject te betrekken.

Imprevisieleer wordt eindelijk erkend in het verbintenissenrecht

Goed nieuws voor aannemers: vanaf 1 januari 2023 kunnen zij hun overeenkomsten die werden bedongen aan een forfaitaire prijs heronderhandelen wanneer zij worden geconfronteerd met onvoorziene omstandigheden, zoals de aanzienlijke stijging van de prijs van materialen of energie.

Op 1 juli 2022 werd de wet van 28 april 2022 houdende boek 5 “Verbintenissen” van het Burgerlijk Wetboek in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd, en deze wet laat in artikel 5.74 de zogenaamde imprevisieleer of “hardship” definitief toe.

Deze nieuwe bepaling houdt kort samengevat in dat het consensualisme in principe de regel blijft, zodat de partijen gebonden zijn door de overeenkomst die ze hebben gesloten. Hier kan slechts van worden afgeweken indien vijf strikte voorwaarden zijn vervuld:

1. een verandering van omstandigheden maakt de uitvoering van het contract buitensporig bezwarend, dermate dat de uitvoering ervan redelijkerwijze niet langer kan worden geëist;

2. die verandering was onvoorzienbaar bij de contractsluiting;

3. die verandering is ontoerekenbaar aan de schuldenaar;

4. de schuldenaar heeft dit risico niet voor zijn rekening genomen; en

5. de wet noch het contract sluiten die mogelijkheid uit.

De contractspartijen kunnen deze innovatieve regeling dus wel contractueel aanpassen of uitsluiten en kunnen onderling bepalen of zij soepeler dan wel geen gebruik hiervan kunnen maken.

Indien de schuldenaar meent zich te kunnen beroepen op de verandering van omstandigheden, moet hij zich eerst wenden tot de schuldeiser en hem verzoeken de overeenkomst te heronderhandelen of te beëindigen. Indien die heronderhandelingen binnen een redelijke termijn mislukken of de schuldeiser weigert hierop in te gaan, kunnen de partijen zich wenden tot de rechter om een vonnis in kort geding te verzoeken. De rechter kan beslissen om de overeenkomst aan te passen of te beëindigen.

Opgelet, een beroep op dit nieuw artikel 5.74 heeft geen schorsende werking, zodat de overeenkomst verder moet worden uitgevoerd tijdens de heronderhandelingen en de gerechtelijke procedure.

De Raad van State bevestigt de wettigheid van de vergunningen van de Belgische Staat voor aquacultuurproject in de Noordzee.

Astrea stond de Belgische Staat bij in de procedure.

Op respectievelijk 30 september 2020 en 9 december 2020 verleende de Belgische Staat aan BV Zeeboerderij Westdiep, een dochteronderneming van Colruyt, een gebruiksvergunning en een milieuvergunning voor de bouw en exploitatie van een aquacultuurproject. Dit project beoogt de kweek van mosselen, oesters en zeewier in zone C van het Marien Ruimtelijk Plan gelegen voor de kust van Nieuwpoort en Koksijde.

De Stad Nieuwpoort, enkele pleziervaartverenigingen (o.a. vzw Wind- en Watersport Vlaanderen) en verschillende milieuverenigingen (o.a. Natuurpunt, Greenpeace en Bond Beter Leefmilieu) trokken naar de Raad van State waar zij de vernietiging van deze vergunningen vorderden. Astrea stond de Belgische Staat bij in deze zes beroepsprocedures. In haar arresten van 1 december 2022 trad de Raad van State de argumenten van de Belgische Staat en BV Zeeboerderij Westdiep bij en verwierp zij de vernietigingsberoepen.

De Raad van State boog zich over een veelvoud van zeer uiteenlopende argumenten, waaronder de finaliteit van de respectievelijke vergunningen, de bevoegdheidsverdelende regels, de problematiek van de lopende zaken en de impact van het project op de nabijgelegen speciale beschermingszones (SBZ) en de veilige doorvaart voor pleziervaartuigen.

Als gevolg van de uitspraken van de Raad van State kan het aquacultuurproject, dat zich thans in de opstartfase bevindt, worden verdergezet. De exploitant dient, als gevolg van de voorwaarden in de vergunningen, zich onder andere aan stringente monitoringvereisten te houden om alle mogelijke effecten van het project op de omgeving in kaart te kunnen brengen en desgevallend aan te pakken.

De arresten werden reeds gepubliceerd op de website van de Raad van State en zijn gekend onder de nummers 255.148, 255.149, 255.150, 255.151, 255.152 en 255.153.

Voor verdere vragen kan u steeds contact opnemen met Ciska Servais, Ruud De Houwer en Jonas Deckers.

Asbestattest verplicht vanaf 23 november 2022 bij iedere overdracht van gebouw of woning

De Vlaamse Regering keurde het juridisch kader goed voor een grootschalige asbestinventariatie. Deze inventarisatie moet in kaart brengen in welke gebouwen er asbest aanwezig is zodat dit gevaarlijk materiaal veilig kan verwijderd worden. Het doel is om Vlaanderen asbestveilig te maken tegen 2040.

Concreet wordt vanaf 23 november 2022 een asbestattest verplicht bij elke “overdracht” van een gebouw. Onder “overdracht” wordt niet enkel de klassieke verkoop begrepen, maar ook de schenking of het vestigen of overdragen van een recht van vruchtgebruik, een erfpacht, een opstalrecht of een zakelijk recht van gebruik. Een onteigening of een erfenis valt dan weer niet onder het begrip “overdracht”.

Verder rust op de eigenaar van een verhuurd gebouw de verplichting om een kopie van het asbestattest aan de huurder te bezorgen.

Ten slotte werd eveneens voorzien dat iedere eigenaar los van enige overdracht ten laatste op 31 december 2031 moet beschikken over een asbestattest voor zijn woning of gebouw.

Deze verplichtingen gelden enkel voor gebouwen die vóór 2001 werden gebouwd aangezien het gebruik van abest vanaf 2001 verboden werd in België. Recentere woningen en gebouwen zullen dus niet over een asbestattest moeten beschikken.

Om een asbestattest te krijgen, dient een astbestdeskundige ter plaatse te komen. Deze zal voornamelijk een visuele, niet-destructieve inspectie voeren van het gebouw met eventuele staalname van zekere oppervlakken. De deskundige zal nagaan of er bepaalde materialen aanwezig zijn die een risico kunnen vormen.

Op basis van dit verslag levert de OVAM een uniek asbestattest af waarin de asbestveiligheid van het gebouw wordt beoordeeld en er advies wordt gegeven over de manier waarop het asbest kan worden verwijderd. Het asbestattest heeft een geldigheidsduur van 10 jaar, maar wordt bij onveilige toestanden gereduceerd tot 5 jaar.

In geval van een overdracht zal de informatie vermeld in het asbestattest door de makelaar of notaris worden opgenomen in de onderhandse akte (compromis) en de notariële akte. Op die manier krijgt de verkrijger een algemeen inzicht in de risico’s van het gebouw en de kosten die eventueel zullen moeten worden gemaakt voor de verwijdering van het asbest.

Voor verdere vragen of bijstand kan u steeds terecht bij het team vastgoedrecht van Astrea.

Sabotage op zee: hoe veilig is de Belgische Noordzee?

In de laatste week van september werd Europa opgeschrikt door lekken aan de Nordstream 1 en 2-pijpleidingen in de Oostzee (De Standaard 27/09/2022 1). Deze leidingen (tot op heden m.n. Nordstream 1) spelen een vitale rol in de gasbevoorrading van Duitsland en de Europese economie. De ernstige bezorgdheid op alle fronten over het incident, waarbij sabotage vermoed wordt, zet het belang van deze leidingen enkel maar in de verf. Daar de pijpleidingen na maanden van oplopende spanningen met Rusland alsnog gesaboteerd konden worden, rijst de vraag in hoeverre andere kritische infrastructuur veilig is voor dergelijke acties, en dat niet enkel op Europese schaal maar ook in onze eigen maritieme voortuin.

De Belgische Noordzee bevat meer en meer infrastructuur die van cruciaal belang is voor onze economie en energievoorziening. Men denkt in de eerste plaats natuurlijk aan de windmolenparken op zee, maar ook onder water bevindt zich heel wat cruciale infrastructuur (zoals datakabels) die kwetsbaar en het beschermen waard is. De laatste jaren werden verdachte activiteiten waargenomen rond dergelijke datakabels door vreemde mogendheden, niet alleen in onze wateren maar ook in die van de buurlanden (Friesch Dagblad 4/10/2021²). Dit is meer dan verontrustend: enerzijds is er het risico dat communicatie die via deze datakabels verloopt kan afgeluisterd worden, maar bovendien is ook sabotage en het onderbreken van deze communicatie niet uitgesloten. Door de ontwikkeling van onderwaterdrones wordt het des te belangrijker, naast beveiliging boven water, ook onder het wateroppervlak aan monitoring te kunnen doen. Ook infrastructuur die ingezet wordt voor de scheepvaartveiligheid moet operationeel blijven.

Op dit moment is het wettelijk kader hiervoor, dat vervat zit in het Belgisch Scheepvaartwetboek, evenwel ontoereikend. Het huidige beveiligingskader focust zich tot nu toe enkel op de Belgische havens.

Hier komt op 1 januari 2023 echter verandering in. Op 14/07/2022 heeft de wetgever het wetsontwerp tot wijziging van het Belgische Scheepvaartwetboek betreffende de maritieme beveiliging aangenomen. De voornaamste nieuwigheden in deze wet zijn, voor wat betreft veiligheid op zee, onder meer een verdere implementatie en omzetting van de ISPS-Verordening en de Europese Havenbeveiligingsrichtlijn; de uitbreiding van de definitie van “ongeoorloofde actie”; het opnemen in de beveiligingsbeoordeling van de risico’s op inmenging door vreemde mogendheden in het kader van publieke of private samenwerking; standaarden inzake beveiliging; het oprichten van een nieuw elektronisch platform en finaal ook de beveiliging van het Belgisch deel van de Noordzee zelf.

De bepalingen die de beveiliging van de Noordzee wettelijk verankeren worden ingevoegd in het Scheepvaartwetboek in art. 2.5.2.63. en volgende. De wetgever erkent dat alle vaste constructies in de Noordzee een risico lopen en zij moeten volgens dit artikel aan een beveiligingsbeoordeling onderworpen worden. Deze wordt uitgevoerd door de exploitant van de constructie en het Maritiem Informatiekruispunt (MIK). Elke beveiligingsbeoordeling zal minstens om de vijf jaar opnieuw worden uitgevoerd om na te kunnen gaan of er wijzigingen in de veiligheidssituatie bestaan die aanpassingen vereisen. Het is in dit geval opmerkelijk dat dergelijke beveiligingsbeoordelingen, in lijn met de reeds bestaande havenbeveiligingsbeoordelingen, mede opgesteld worden door private partijen, die natuurlijk een economisch belang hebben bij een goed uitgewerkte bescherming van hun infrastructuur.

De Nationale Autoriteit voor Maritieme Beveiliging (NAMB) beslist op basis van de beveiligingsbeoordeling of er al dan niet een beveiligingsplan moet worden opgemaakt, dat eveneens voor vijf jaar geldig is. De NAMB kan in het kader van dit plan onderrichtingen uitschrijven die na bekrachtiging door de Koning dwingend zullen zijn.

Bij de beveiliging van de Noordzee zal ook het zgn. Belgisch Mathematisch Model voor de Noordzee (BMM) opgericht in de schoot van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen een rol spelen. Het vliegend materieel van de BMM dat momenteel al controlevluchten uitvoert boven de zee zal ook ingezet worden om de veiligheid op de Noordzee mede te bewerkstelligen. Ook Defensie krijgt de expliciete bevoegdheid om schepen die de openbare veiligheid bedreigen of waarvan er gegronde vermoedens bestaan dat deze schepen betrokken zijn bij spionage of sabotage, af te leiden naar een Belgische haven voor verder onderzoek.

Het lot dat Nordstream ten deel gevallen is, zou dus vanaf 2023 een aanzienlijk bemoeilijkt moeten worden voor de infrastructuur in de Belgische Noordzee, dit door een verplichte vijfjaarlijkse grondige risicoanalyse en doorgedreven controle door een groot samenwerkingsverband aan instanties. Het is evenwel de vraag of drieste acties zoals deze zich recent hebben voorgedaan niet zullen leiden tot bijkomende Europese initiatieven, waardoor de nieuwe maritieme veiligheidswet die eerstdaags in werking zal treden alweer opnieuw geüpdatet zal moeten worden.

1 Alles wijst op sabotage bij gasexplosies Baltische Zee, maar door wie? | De Standaard

² Russische onderzeeërs snuffelen rond in Noordzee: belangstelling voor datakabels is een ‘potentiële dreiging’, zegt ministerie van Defensie – Friesch Dagblad

Referentie afbeelding

Astrea assisteert Triginta bij de verwerving van de Damiaansite

Ciska Servais, Benoit Forêt en Merel Huybrechts van het team vastgoedrecht van Astrea hebben Triginta begeleid bij de verwerving van de Damiaansite, die bestaat uit een klooster met imposante kloostertuin, een voormalige drukkerij en twee traditionele panden.

Triginta zal hier een divers programma realiseren waarin sociale inclusie centraal staat. Het gevarieerde aanbod omvat een nieuwe thuis voor de paters die nu nog in het klooster wonen, een co-livingproject voor starters en voor mensen met een beperking, een centrale ontmoetingstuin en doorgangswoningen.

Astrea wenst alle betrokken partijen van harte te feliciteren met dit mooie project.

Voor meer informatie klik hier.

Transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden worden verplicht …

Tegen 1 augustus 2022 diende de Europese Richtlijn (EU) 2019/1152 betreffende transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden in de Europese Unie van 2019 omgezet te worden in het nationale recht van alle lidstaten.

België is hier niet in geslaagd, maar het voorontwerp werd wel reeds goedgekeurd. Een Belgische transparantiewet zal dan ook binnenkort van toepassing worden.

Wat betekent dit voor de werkgever?

1. Informatieverplichting

De werkgever moet een minimum aan informatie schriftelijk meedelen aan de werknemers, en dit voorafgaand aan of bij aanvang van de arbeid. Wijzigingen moeten ook onmiddellijk worden meegedeeld.

Een gedeelte van deze informatie dient in het arbeidsreglement te worden opgenomen.

Deze informatieverplichting is enkel van toepassing op arbeidsovereenkomsten die worden gesloten na de inwerkingtreding van deze wet.

Aangezien het arbeidsreglement wordt meegedeeld aan nieuwkomers, betekent dit dat het arbeidsreglement wel meteen in overeenstemming dient te worden gebracht met deze nieuwe wet.

2. Minimumvereisten inzake de arbeidsvoorwaarden

Het kan aan een werknemers niet verboden worden voor een andere werkgever te werken (behoudens uitzonderingen), en dit uiteraard voor werk buiten de normale arbeidsuren.

Werknemers met een anciënniteit van minstens zes maanden kunnen ook een verzoek richten tot de werkgever om ander werk met meer voorspelbare en zekere arbeidsvoorwaarden te krijgen.

De werkgever moet werknemers ook kosteloos de opleiding aanbieden die nodig is voor de uitvoering van de taken waarvoor zij werden aangeworven. De eraan bestede tijd moet worden beschouwd als arbeidstijd.

3. Ontslagbescherming

Werknemers die klacht indienen tegen hun werkgever wegens schending van deze wet, of werknemers die hun rechten bepaald in deze wet willen uitoefenen, zullen beschermd worden tegen ontslag of represailles. De beschermingsvergoeding bedraagt zes maanden loon.

4. Toezicht op deze nieuwe regels

Deze bepalingen zullen ook strafbaar worden gesteld in het sociaal strafwetboek.

***

Voor meer informatie kunt u contact nemen met het team arbeidsrecht: Rudi Desmet, Steve Tronckoe, Fréderique Vermaete, Wendy Denoodt, Karine Roobrouck en Jonas Jespers.

Nieuwe Hemelwaterverordening op til

Op de ministerraad van 15 juli 2022 keurde de Vlaamse Regering het nieuwe ontwerp van gewestelijke stedenbouwkundige verordening omtrent hemelwater goed. De huidige regelgeving van 2013 houdt volgens Vlaams minister Zuhal Demir onvoldoende rekening met de evoluties van het klimaat en de hoge verhardingsgraad in Vlaanderen.

De nieuwe regelgeving heeft een groot praktisch belang voor de realisatie van vastgoedprojecten. Dit blijkt uit de krachtlijnen van het nieuwe ontwerp, die als volgt luiden:

– Het optrekken van de minimale volumes van hemelwaterputten;

– De verplichting tot het plaatsen van een hemelwaterput bij verbouwing of uitbreiding aan bestaande gebouwen;

– De verplichting om het opgevangen hemelwater maximaal te gebruiken voor toepassingen waar geen drinkwaterkwaliteit voor nodig is, waaronder toiletspoeling, kuiswater, wasmachine en buitengebruik;

– Een groter buffervolume en infiltratieoppervlakte van de verplichte infiltratievoorziening;

– Een groter buffervolume voor grote verharde oppervlakten, wanneer om technische redenen geen infiltratievoorziening kan aangelegd worden;

– De mogelijkheid om verplichtingen met betrekking tot hemelwater collectief op te nemen.

Een andere belangrijke wijziging is dat de nieuwe hemelwaterverordening eveneens van toepassing wordt op het openbaar domein. De huidige uitzondering voor het openbaar wegdomein wordt derhalve verlaten, zodat deze regelgeving nu ook van belang wordt voor weggebonden infrastructuurprojecten.

Gedurende 30 dagen zal deze nieuwe regelgeving onderworpen worden aan een openbaar onderzoek waarbij er advies zal worden ingewonnen van SARO, de Minaraad en de SERV. Daarna volgt er een overlegvergadering met de vertegenwoordigers van de Vereniging van de Vlaamse Provincies en de VVSG.

Voor meer info contacteer: Ciska Servais, Philippe Van Wesemael, Yannick Ballon, Benoit Forêt, Jonas Deckers, Victoire Willemot, Ilse Cuypers, Nino Vermeire

Geen contact met publiek meer nodig voor kwalificatie als persoon in contact met publiek (PCP)

In de context van kredietbemiddeling zal de huidige definitie van een “persoon die in contact staat met het publiek” (“PCP”) vanaf 1 augustus 2022 worden uitgebreid. Ze zal ook bepaalde personen die niet in contact staan met het publiek omvatten. Dit is het gevolg van de Wet van 27 juni 2021 houdende diverse financiële bepalingen die artikel 1.9, 79° van het Wetboek Economisch Recht zal wijzigen.

De huidige en toekomstige definitie

Momenteel omvat de definitie van een PCP “elke natuurlijke persoon die bij een kredietgever of kredietbemiddelaar in contact staat met het publiek met het oog op het voorstellen van kredietovereenkomsten of het verstrekken van informatie hierover”. Ingevolge de wetswijziging zal deze omschrijving zich verruimen tot personen die “rechtstreeks bij de bemiddelingsbekwaamheden betrokken zijn”. Ze hoeven daarbij zelfs niet in contact te staan met het publiek.

Specifiek moet voor de kwalificatie als PCP worden gekeken of de persoon die rechtstreeks betrokken is bij de bemiddelingwerkzaamheden een belangrijke rol speelt in de procedure van het aanbod of het sluiten van een kredietovereenkomst. Een ondersteunende functie is onvoldoende. Men moet geen rekening houden met de officiële taakomschrijving, wel met de concrete activiteit die de persoon uitoefent.

Enkele illustraties

De FSMA geeft enkele voorbeelden van wat ondersteunende functies zijn – en die dus niet kwalificeren als PCP -. Zoals:

– de persoon die commerciële en juridische documenten voorbereidt;

– de persoon die louter gegevens ingeeft in een informaticatool zonder daarbij enige appreciatie te maken;

– de persoon die een automatisch kredietproces creëert en daarbij de criteria bepaalt die door het automatisch proces in rekening worden gebracht om een krediet automatisch toe te kennen;

– de persoon die de terugbetalingen van eerder verstrekte kredieten opvolgt;

– de persoon die het innen van schulden beheert;

– de persoon die het kredietdossier onderzoekt en nakijkt of het volledig is, zonder daarbij een kredietanalyse of een analyse van de terugbetalingscapaciteit uit te voeren;

– de persoon die het dossier nakijkt om eventuele fraude op te sporen;

– de medewerker van de personeels- en informaticadienst.

Voorbeelden van belangrijke functies daarentegen zijn – die dus wel kwalificeren als PCP -:

– de persoon die de kredietnemer voorstelt om een kredietovereenkomst af te sluiten;

– de persoon die de kredietnemer begeleidt bij het invullen van een nieuwe kredietaanvraag;

– de persoon die de kredietbeslissing neemt en beslist om al dan niet een kredietaanbod te doen;

– de persoon die de beslissing van een automatisch kredietproces verifieert en daarbij een afwijkende kredietbeslissing kan nemen;

– de persoon die op vragen van klanten antwoordt en de aanvragen behandelt die betrekking hebben op een wijziging van de bestaande kredietovereenkomst. Hierbij is vereist dat de wijziging economisch gezien tot een gelijkaardige situatie leidt als bij het “voorstellen”, “aanbieden” of “afsluiten” van een nieuwe kredietovereenkomst. Bijvoorbeeld een wederopname van krediet, de vestiging van een bijkomende zekerheid of de wijziging van de contractueel voorziene periodieke rentevoet.

Het belang van de kwalificatie als PCP

Astrea raadt u aan om de functies van uw werknemers die betrokken zijn bij kredietbemiddeling grondig na te kijken. Immers, indien een werknemer gekwalificeerd wordt als een PCP, gelden er voor die persoon examen- en bijscholingsverplichtingen.

Voor meer informatie kan u altijd Dieter Veestraeten contacteren.